ECLI:NL:OGEAA:2020:481

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
AUA202002035
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over betaling vakantiegeld door werkgever aan werknemers

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de vereniging [Naam vereniging] als eiseres een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap Oranjestad Laundry N.V. als gedaagde. De eis van de vereniging was gericht op de betaling van vakantiegeld aan de werknemers, dat volgens de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) in juni 2020 betaald had moeten worden. De gedaagde, Oranjestad, had echter besloten om het vakantiegeld in vier maandelijkse termijnen uit te keren vanwege financiële problemen die voortvloeiden uit de Covid-19 pandemie. De vereniging stelde dat Oranjestad haar verplichtingen uit de CAO niet was nagekomen en vorderde betaling van het vakantiegeld, wettelijke verhoging en wettelijke rente.

Tijdens de procedure werd door Oranjestad aangevoerd dat de vereniging niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat zij op grond van haar statuten niet bevoegd was om rechtsvorderingen voor haar leden in te stellen. De vereniging beriep zich echter op artikel 3:305a BW, dat het mogelijk maakt voor verenigingen om vorderingen ten behoeve van hun leden in te stellen. Het gerecht oordeelde dat de vereniging niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat zij onvoldoende had getracht om het gevorderde door overleg met Oranjestad te bereiken. Het gerecht nam aan dat de vereniging niet constructief had gehandeld in het licht van de buitengewone omstandigheden die door de pandemie waren ontstaan.

Uiteindelijk wees de rechter de vordering van de vereniging af en veroordeelde deze in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Oranjestad werden begroot op Afl. 1.500,00 aan salaris van de gemachtigde. Dit vonnis werd uitgesproken op 21 oktober 2020.

Uitspraak

Vonnis van 21 oktober 2020
Behorend bij AUA202002035
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de vereniging
[NAAM VERENIGING],
te Aruba,
EISERES,
hierna ook te noemen: [Naam vereniging],
gemachtigde: de advocaat mr. H.G. Figaroa,
tegen:
de naamloze vennootschap
ORANJESTAD LAUNDRY N.V.,
te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: Oranjestad,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift d.d. 25 augustus 2020 met producties;
- de brief d.d. 17 september 2020 met producties van de zijde van Oranjestad;
- de mondelinge behandeling d.d. 18 september 2020, waarbij partijen hun standpunt nader hebben toegelicht, Oranjestad onder overlegging van een pleitnota.
1.2
Partijen hebben het gerecht op 30 september 2020 medegedeeld dat zij in onderling overleg geen regeling hebben weten te bereiken, waarna vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Naam vereniging] is een vakbond voor werknemers waarvan de statuten bij onderhandse akte d.d. 8 april 1988 zijn gewijzigd. Blijkens de aantekening aan het slot van deze statuten is bij Landsbesluit van 20 oktober 1992 goedkeuring verleend aan de statuten (verzoekschrift, prod. 2).
2.2
De aan Oranjestad verbonden onderneming drijft onder meer een wasserij en stomerij.
2.3
In de Collectieve Arbeidsovereenkomst (hierna: CAO) die geldt tussen [naam vereniging] en Oranjestad (verzoekschrift, prod. 3) is onder meer, en voor zover van belang, het volgende bepaald:
ARTIKEL 10 (…)
4. Betaling van vakantietoeslag en vakantiespaargeld en van het loon van vakantiedagen (basisloon) zal worden gedaan ieder jaar via de payroll in de maand juni op de gebruikelijke loonbetalingsdag. (…)
2.4
De vakantietoeslag en het vakantiespaargeld (hierna gezamenlijk te noemen: het vakantiegeld) zijn niet in juni 2020 betaald.
2.5
In een brief d.d. 8 juli 2020 van Oranjestad aan de werknemers (pleitnota Oranjestad, prod. 1) is aan de werknemers medegedeeld dat de betaling van het vakantiegeld zal worden gedaan in vier maandelijkse termijnen gedurende de maanden juli – oktober 2020.
2.6
In een brief van 9 juli 2020 aan de directie van Oranjestad heeft de voorzitter van [naam vereniging], [naam voorzitter], medegedeeld dat geen van de werknemers voor akkoord heeft getekend voor de gespreide betaling van het vakantiegeld en dat het voorstel van Oranjestad voor die gespreide betaling, gezien hetgeen is overeengekomen in de CAO, “inhusto y illegal” is (pleitnota Oranjestad, prod. 2).
2.7
Op deze brief antwoordt de manager van Oranjestad in een e-mail van 9 juli 2020 (verweerschrift, prod. 3):
“Beste [naam voorzitter],
Wat een onaardige en weinig praktische brief.
Laat [naam vereniging] hier nu geen powerplay van gaan maken. Wat ik verneem is dat de werknemers zelf zeer gelukkig zijn met dit voorstel. Maar als men niet wil dan blijft het rustig pending.”

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Naam vereniging] vordert dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) Oranjestad veroordeelt om aan de werknemers het vakantiegeld te betalen;
b) Oranjestad veroordeelt om over het toe te wijzen bedrag de wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW te voldoen;
c) Oranjestad veroordeelt om aan de werknemers de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de toe te wijzen bedragen te voldoen;
d) subsidiair, iedere andere in goede justitie te vermenen voorziening treft;
e) met veroordeling van Oranjestad in de kosten van de procedure.
3.2
Aan de vordering legt [naam vereniging] ten grondslag dat Oranjestad haar uit de CAO voortvloeiende verplichting om het vakantiegeld in juni aan de werknemers te voldoen, niet is nagekomen.
3.3
Oranjestad voert verweer, dat hierna - voor zover voor de beoordeling van belang - aan de orde zal komen.

4.DE BEOORDELING

4.1
Oranjestad heeft als verweer onder meer aangevoerd dat [naam vereniging] niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat zij op grond van haar statuten niet bevoegd is om rechtsvorderingen voor haar leden in te stellen. [Naam vereniging] heeft op zichzelf niet betwist dat zij op grond van de statuten niet bevoegd is om namens de werknemers een rechtsvordering in te stellen. Het gerecht neemt dat dan ook als vaststaand tussen partijen aan. [Naam vereniging] heeft naar aanleiding van dit verweer echter aangevoerd dat zij op grond van artikel 3:305a BW bevoegd is om onderhavige vorderingen ten behoeve van de werknemers tegen Oranjestad in te stellen.
4.2
Hoewel Oranjestad op diverse gronden heeft betwist dat [naam vereniging] bevoegd is om op grond van art. 3:305a BW onderhavige rechtsvordering in te stellen (waarover meer hierna in nummer 4.3 e.v.), heeft Oranjestad niet betwist dat [naam vereniging] een vereniging is die rechtspersoonlijkheid bezit, zoals in art. 3:305a lid 1 BW als voorwaarde wordt gesteld. Gezien het ontbreken van deze betwisting en gezien het feit dat uit de overgelegde statuten volgt dat deze bij Landsbesluit van 20 oktober 1992 zijn goedgekeurd, neemt het gerecht voorshands aan dat [naam vereniging] als vereniging is erkend zoals bedoeld in artikel 7A:1667 lid 1 jo. art. 7A:1666 BW en om die reden op grond van laatstgenoemd artikel rechtspersoonlijkheid bezit.
4.3
Volgens Oranjestad is [naam vereniging] niettemin op grond van artikel 3:305a lid 2 BW in haar vordering niet-ontvankelijk, omdat zij in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht om het gevorderde door overleg met Oranjestad te bereiken. Dit verweer slaagt, waartoe het volgende geldt.
4.4
Oranjestad heeft onbetwist gesteld dat zij ten gevolge van de Covid-19 pandemie met een zeer grote daling van haar omzet te maken heeft gekregen. Dit kwam onder meer omdat zij grote hotels als klant heeft en dat deze hotels noodgedwongen in de periode na medio maart hun deuren hebben gesloten, omdat buitenlandse toeristen door overheidsmaatregelen (ter beperking van de verspreiding van het coronavirus) Aruba niet meer konden inreizen. Ook na de heropening van de grenzen voor toeristen medio juli 2020 is de bezetting in de hotels zeer laag (tussen de 10 en 15%) gebleven. Omdat Oranjestad daardoor het afgelopen voorjaar vrijwel geen inkomsten had, heeft Oranjestad werknemers laten afvloeien. De werknemers die nog in dienst zijn, werken thans 75% van de normale arbeidstijd en krijgen ook 75% van hun oorspronkelijke loon betaald. Om de lonen te kunnen betalen, ontvangt Oranjestad loonsubsidie van de overheid. Het management van Oranjestad heeft in een bijeenkomst met alle werknemers uitgelegd wat de financiële situatie van Oranjestad was en welke maatregelen er werden genomen om de continuïteit van de onderneming te waarborgen. Nu dit alles niet door [naam vereniging] is betwist, neemt het gerecht de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden voorshands als vaststaand aan.
4.5
Eén van de maatregelen die Oranjestad heeft genomen in verband met haar liquiditeitsproblemen, was de beslissing om het vakantiegeld in juni 2020 niet ineens uit te keren, maar om dit in vier maandelijkse termijnen in de periode juli tot en met oktober 2020 te doen. Nu deze maatregel was ingegeven door buitengewone omstandigheden die zich ten gevolge van de Covid-19 pandemie voordeden en [naam vereniging] er ook van op de hoogte was dat veel bedrijven door de gevolgen van de pandemie in de problemen waren gekomen, had [naam vereniging] niet kunnen volstaan met de mededeling in de brief van 9 juli 2020 dat de opstelling van Oranjestad onjuist en illegaal is. In het licht van het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 BW had van [naam vereniging] mogen worden verwacht dat zij zich onder de gegeven (buitengewone) omstandigheden constructief had opgesteld en dat zij aan Oranjestad had voorgesteld om in overleg te treden om aldus met Oranjestad te bespreken of er geen mogelijkheid kon worden gevonden tot betaling ineens van het vakantiegeld. Voorshands is niet gebleken dat [naam vereniging] dit heeft gedaan. Ook is niet gebleken dat [naam vereniging] uit gedragingen en uitlatingen van Oranjestad had mogen afleiden dat een poging om overleg te voeren geen zin had. Anders dan [naam vereniging] ter zitting heeft gesteld, volgt dit niet uit de e-mail van 9 juli 2020 van Oranjestad aan de voorzitter van [naam vereniging] (zie nummer 2.7). Voor zover het gerecht op grond van het partijdebat heeft begrepen, heeft [naam vereniging] op geen enkele wijze meer gereageerd op de brief van Oranjestad van 9 juli 2020 en is zij vervolgens op 20 augustus 2020 onderhavig kort geding gestart. Dat betekent dat voorshands moet worden aangenomen dat [naam vereniging] feitelijk op geen enkele wijze heeft getracht om het gevorderde door het voeren van overleg met Oranjestad te bereiken.
4.6
Uit het vorenstaande volgt dat [naam vereniging] niet-ontvankelijk is in haar vordering. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [naam vereniging] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Oranjestad worden begroot op Afl. 1.500,00 aan salaris gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht recht doende in kort geding:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [naam vereniging] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Oranjestad worden begroot op Afl. 1.500,00 aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.