ECLI:NL:OGEAA:2020:483

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
AUA201901492
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening met rente en incassokosten

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap Island Finance Aruba N.V. (hierna: IF) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens het niet nakomen van een overeenkomst van geldlening. De overeenkomst, gesloten op 15 december 2017, betrof een lening van Afl. 15.223,72, met de verplichting om een totaalbedrag van Afl. 25.943,52 terug te betalen in 48 maandelijkse termijnen. IF vorderde betaling van Afl. 16.072,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat [gedaagde] tekort was geschoten in haar betalingsverplichtingen.

De procedure omvatte verschillende conclusies van partijen, waaronder een conclusie van antwoord en repliek. Het gerecht heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet alle aflossingen heeft voldaan, waardoor de vordering opeisbaar is geworden. [gedaagde] voerde verweer tegen de hoogte van de hoofdsom en de rente, maar het gerecht oordeelde dat IF de berekening correct had uitgevoerd en dat [gedaagde] niet voldoende had betwist dat de vordering juist was.

Het gerecht heeft de vordering van IF toegewezen, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Verhoeven op 21 oktober 2020, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 21 oktober 2020
Behorend bij AUA201901492 A.R.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Island Finance Aruba N.V.,
te Aruba,
EISERES,
hierna ook te noemen: IF,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. C.J. Hart.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 27 november 2019 blijkt uit het vonnis in het vrijwaringsincident van die datum. Het verdere verloop blijkt uit:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis;
- de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Gedaagde] is gehuwd geweest met de heer [naam ex-echtgenoot] (hierna: [naam ex-echtgenoot). Gedurende het huwelijk heeft [gedaagde] op 15 december 2017 een overeenkomst van geldlening gesloten met IF (verzoekschrift, prod. 2). Op grond van deze overeenkomst heeft [gedaagde] een bedrag van Afl. 15.223,72 in leen ontvangen. Voorts is overeengekomen dat zij, inclusief rente, een bedrag van Afl. 25.943,52 zou terugbetalen in 48 maandelijkse termijnen van Afl. 540,49.
2.2
Op grond van artikel 7 van de overeenkomst van geldlening zijn hoofdsom en rente ineens opeisbaar indien, onder meer, niet tijdig wordt voldaan aan de verplichting tot betaling van de aflossingen.
2.3 [
Gedaagde] is tekort geschoten in haar verplichting tot voldoening van de maandelijkse termijnen.
2.4
Tot zekerheid van de nakoming van haar verplichtingen door [gedaagde] heeft IF op grond van daartoe van dit gerecht verkregen verlof, conservatoir derdenbeslag gelegd onder het Land Aruba.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
IF vordert na vermindering van eis dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan IF te voldoen de somma van Afl. 16.072,00 te vermeerderen met de rente van 27% per jaar vanaf 31 januari 2019 tot een maximum van Afl. 9.523,50 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede te vermeerderen met de overeengekomen en gemaakte buitengerechtelijke incassokosten naar rato van 1,5 punt van het toepasselijk liquidatietarief.
3.2 [
Gedaagde] voert hiertegen verweer. Op de grondslagen van de vordering en het daartegen gevoerde verweer zal hierna, bij de beoordeling van de vordering, worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Aan haar vordering legt IF, naar het gerecht begrijpt, ten grondslag dat [gedaagde] niet alle overeengekomen aflossingstermijnen heeft voldaan (zie het overzicht in de cvr , 3), zodat de vordering thans in zijn geheel opeisbaar is. Bij de berekening van het verschuldigde is IF in haar akte vermindering van eis, op grond van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 21 april 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84), uitgegaan van een rente van 27% in plaats van de overeengekomen rente van 28,43%.
4.2
Volgens [gedaagde] is de hoofdsom niet juist berekend, omdat zij een bedrag van Afl. 15.223,72 in leen heeft ontvangen en het dus niet juist kan zijn dat IF thans, na aflossingen door [gedaagde], als hoofdsom een bedrag van Afl. 16.072,00 vordert. Met dit verweer miskent [gedaagde], zo oordeelt het gerecht, dat IF bij de berekening van hetgeen verschuldigd is, is uitgegaan van het geleende bedrag, vermeerderd met de verschuldigde rente tot en met 31 januari 2019, waarop in mindering zijn gebracht de door IF gestelde aflossingen. [Gedaagde] heeft niet gesteld dat de aldus gemaakte berekening niet klopt en zij heeft in het bijzonder niet gesteld dat door haar meer aflossingen zouden zijn verricht dan hetgeen door IF in de conclusie van repliek (onder 3) hieromtrent is gesteld. Aldus heeft [gedaagde] de vordering niet voldoende gemotiveerd betwist, zodat het gerecht uitgaat van de juistheid van het gevorderde.
4.3
De omstandigheid dat [gedaagde] met [naam ex-echtgenoot] is overeengekomen dat [naam ex-echtgenoot] zou zorgdragen voor het nakomen van de verplichtingen uit de geldlening met IF, levert in de verhouding van [gedaagde] tot IF geen reden op tot afwijzing van het gevorderde. Uit de overeenkomst van geldlening blijkt dat [gedaagde] zich als (enige) schuldenaar jegens IF heeft verbonden, zodat zij ook na de echtscheiding voor het geheel jegens IF tot nakoming gehouden blijft.
4.4
Het verweer dat de bij vermindering van eis gehanteerde rente van 27% in strijd is met de goede zeden en om die reden moet worden gematigd, wordt verworpen. Het Gemeenschappelijk Hof heeft in een uitvoerig gemotiveerd vonnis (vonnis van 21 april 2020; ECLI:NL:OGHACMB:2020:84) geoordeeld dat een percentage van 27% of lager in zijn algemeenheid aanvaardbaar is. Omstandigheden waarom ten aanzien van [gedaagde] dit percentage desondanks in strijd met de goede zeden zou moeten worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken. Het feit dat IF op Curaçao een rentepercentage zou hanteren van 16%, zoals door [gedaagde] gesteld, is in ieder geval onvoldoende reden om tot een ander oordeel te komen.
4.5
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten zal, nu deze niet is bestreden, worden toegewezen als hierna vermeld.
4.6
De slotsom is dat de vordering zoals hierna vermeld zal worden toegewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van IF, inclusief die voor het gelegde beslag en het incident in vrijwaring, worden begroot op Afl. 750,00 aan griffierecht, Afl. 675,35 aan explootkosten en op Afl. 3.000,00 aan salaris voor gemachtigde, in totaal derhalve op Afl. 4.425,35.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
veroordeelt [gedaagde] om aan IF te voldoen de somma van Afl. 16.072,00 te vermeerderen met de rente van 27% per jaar vanaf 31 januari 2019 tot een maximum van Afl. 9.523,50 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente;
5.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, die worden begroot op Afl. 1.500,00;
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van IF worden begroot op Afl. 4.425,35;
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.5
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.