Uitspraak
1.[naam bewindvoerder],
[naam eiseres 1](hierna te noemen: [eiseres 1]) teneinde voor haar het bewind te voeren over haar aandeel in de nalatenschap van wijlen [naam wijlen 1] en die van wijlen [naam wijlen 2],
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, hebben eisers, vertegenwoordigd door hun bewindvoerder, een vordering ingesteld tegen gedaagden met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst die in november 2016 was gesloten. De eisers, waaronder [eiseres 1], [eiser 2] en [eiseres 3], stelden dat zij bij het aangaan van deze overeenkomst zijn uitgegaan van een verkeerde voorstelling van zaken. De procedure begon met een tussenvonnis op 8 januari 2020, waarin het Gerecht de partijen verzocht om aanvullende stukken in te dienen. In hun akte hebben de eisers hun vordering verder onderbouwd met een beroep op artikel 6:228 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op de mogelijkheid om een overeenkomst te vernietigen op basis van dwaling.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling bevestigd dat alle betrokken partijen bij de vaststellingsovereenkomst van een verkeerde voorstelling van zaken zijn uitgegaan. De eisers stelden dat de bewindvoerder de overeenkomst niet zou hebben gesloten als hij de juiste informatie had gehad. Gedaagde 2 voerde aan dat hij geen reden had om aan te nemen dat de bewindvoerder de overeenkomst niet zou ondertekenen, maar het Gerecht oordeelde dat dit niet voldoende was om de dwaling te weerleggen.
Uiteindelijk heeft het Gerecht de vaststellingsovereenkomst vernietigd op grond van wederzijdse dwaling, zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub c BW. Tevens heeft het Gerecht de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 4 november 2020 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, in aanwezigheid van de griffier.