ECLI:NL:OGEAA:2020:520

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
AUA202000869
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot oproeping in vrijwaring toegewezen

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 2 december 2020 een vonnis uitgesproken in een incident tot vrijwaring. De eiseres in de hoofdzaak, aangeduid als [eiser], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, aangeduid als [gedaagde], die op haar beurt een verzoek tot oproeping in vrijwaring heeft ingediend tegen een derde partij, aangeduid als [waarborg]. De gedaagde stelt dat zij een geldleningsovereenkomst heeft gesloten met de dochter van de eiser, maar dat deze overeenkomst ten behoeve van de waarborg was. De gedaagde verzoekt om de waarborg op te roepen, zodat deze kan worden veroordeeld tot het dragen van de gevolgen van een eventuele veroordeling in de hoofdzaak.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor toewijzing van de vordering tot oproeping in vrijwaring voldoende is dat de waarborg verplicht is om de nadelige gevolgen van een veroordeling van de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen. De rechter heeft echter geconcludeerd dat er niet voldaan is aan dit criterium, omdat de verplichting van de waarborg om aan de gedaagde terug te betalen niet afhankelijk is van de uitkomst van de hoofdzaak. Daarom is de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring afgewezen.

De rechter heeft de gedaagde in de proceskosten van het incident veroordeeld en de zaak naar de rolzitting van 13 januari 2021 verwezen voor conclusie van dupliek in de hoofdzaak. Het vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 2 december 2020
Behorend bij AUA202000869
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in het incident tot vrijwaring in de zaak van:
[naam eiser],
te Aruba,
eiseres in de hoofdzaak, gedaagde in de vrijwaring,
hierna te noemen [eiser],
procederend in persoon,
tegen:
[naam gedaagde],
te Aruba,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring,
hierna te noemen [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties, tevens houdende de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;
- de conclusie van antwoord in het incident met producties, tevens houdende de conclusie van repliek in de hoofdzaak.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis in het incident.

2.HET VERZOEK EN HET VERWEER

2.1 [
gedaagde] meent grond te hebben om van [naam waarborg] (hierna: [waarborg]) vrijwaring te vorderen en verzoekt op voet van artikel 71 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering oproeping van laatstgenoemde te bevelen teneinde haar te laten veroordelen in al hetgeen waartoe zij jegens [eiser] veroordeeld zal worden.
2.2 [
gedaagde] grondt het verzoek erop dat zij weliswaar een geldleningsovereenkomst met [naam dochter van eiser], de dochter van [eiser], heeft gesloten, maar dat zij dat niet voor zichzelf, maar ten behoeve van [waarborg] heeft gedaan, aan wie ze het ontvangen geld ook heeft afgedragen.
2.3 [
eiser] heeft verweer gevoerd.

3.DE BEOORDELING

3.1
Voor toewijzing van de vordering tot oproeping in vrijwaring is voldoende dat blijkt dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is om de nadelige gevolgen van een veroordeling van de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen. Tussen de vordering in de hoofdzaak en de vordering in vrijwaring hoeft geen rechtstreeks verband te bestaan. Evenmin is vereist dat de waarborg verplicht is om de gewaarborgde in de procedure bij te staan. Indien aan het vereiste voor het toestaan van oproeping in vrijwaring in beginsel is voldaan dient de rechter over te gaan tot een onderzoek van de belangen van partijen en de eisen van een doelmatige procesvoering teneinde te kunnen beoordelen of de oproeping tot vrijwaring in de omstandigheden van het geval op haar plaats is en meer in het bijzonder of daarvan wellicht onredelijke of onnodige vertraging van het geding te verwachten is.
3.2 [
gedaagde] legt aan haar vordering tot vrijwaring ten grondslag dat zij de lening met de dochter van [eiser] is aangegaan ten behoeve van [waarborg], dat de geleende gelden volledig aan [waarborg] ter beschikking zijn gesteld en dat [waarborg] om die reden de aan haar doorgeleende gelden aan [gedaagde] moet terugbetalen. [gedaagde] baseert haar vordering op [waarborg] aldus op een zelfstandige lening, waarbij de verplichting van [waarborg] om deze aan [gedaagde] terug te betalen op geen enkele wijze afhankelijk is van de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak. Er is dan ook niet voldaan aan het criterium dat [waarborg] (als waarborg) verplicht is om de nadelige gevolgen van een veroordeling van [gedaagde] (als gewaarborgde) in de hoofdzaak te dragen. Daarmee is niet voldaan aan het criterium voor de oproeping in vrijwaring.
3.3
De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [gedaagde] worden veroordeeld de proceskosten in het incident van [eiser] te vergoeden.

4.DE UITSPRAAK:

Het Gerecht:
in het incident:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit incident, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op nihil;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 13 januari 2021 voor conclusie van dupliek in de hoofdzaak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 2 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.