ECLI:NL:OGEAA:2020:527

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
AUA202002425
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontslag en loonbetaling tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, die op 2 december 2020 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.U. Thielman, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, B-DAYS AND MORE N.V., vertegenwoordigd door mr. C.B.A. Coffie. Eiser vorderde onder andere doorbetaling van zijn loon en wedertewerkstelling na een geschil over een vermeend ontslag op staande voet. Eiser was sinds 21 oktober 2019 in dienst bij B-Days als kok, maar had na 5 juni 2020 niet meer gewerkt. Hij stelde dat hij op 29 juni 2020 de nietigheid van het ontslag had ingeroepen en dat hij bereid was zijn werkzaamheden te hervatten. B-Days betwistte dat er sprake was van een ontslag en voerde aan dat eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn vorderingen. Het Gerecht oordeelde dat er geen gronden waren om eiser niet-ontvankelijk te verklaren en dat het dienstverband voortduurde. Het Gerecht wees de vorderingen van eiser toe, waaronder de doorbetaling van 60% van zijn loon, wedertewerkstelling en medewerking aan de verlenging van zijn verblijfsvergunning. B-Days werd veroordeeld in de proceskosten en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 2 december 2020
Behorend bij K.G. nr. AUA202002425
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. H.U. Thielman,
tegen:
de naamloze vennootschap
B-DAYS AND MORE N.V.,
h.o.d.n. GRIND COFFEE HOUSE
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: B-Days,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- de door [eiser] ingediende nadere producties;
- de door [eiser] ingediende akte houdende een aanvulling van eis;
- de door B-Days ingediende producties;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van maandag 9 november 2020.
1.2 [
eiser] is samen met zijn gemachtigde ter zitting verschenen, en B-Days is verschenen bij haar gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - beiden onder overlegging van een voorgedragen pleitnota, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Ter zitting heeft [eiser] zijn eis vermeerderd, waartegen B-Days geen bezwaar heeft ingesteld. Die vermeerdering van eis is daarom toegelaten.
1.4
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [eiser] op 21 oktober 2019 voor onbepaalde tijd in loondienst getreden van B-Days in de functie van kok.
2.3 [
eiser] heeft een van 13 september 2019 tot 13 september 2020 geldende vergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba overgelegd. In die vergunning staat als verblijfsdoel vermeld: “
ARBEID IN LOONDIENST”, en als werkgever:
“(…) B-DAYS AND MORE N.V. – GRIND COFFEE HOUSE”. De vergunning is geslagen op 19 november 2019, en bepaalt dat [eiser] alleen voor/bij B-Days arbeid in loondienst mag verrichten.
2.4
Na 5 juni 2020 heeft [eiser] niet meer gewerkt voor B-Days.
2.5 [
eiser] heeft bij brief van 29 juni 2020 de nietigheid van het volgens hem door B-Days aan hem gegeven ontslag opstaande voet ingeroepen, en daarbij verklaard dat hij bereid is zijn werkzaamheden voor B-Days voort te zetten.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Naast verlof tot kosteloos procederen vordert [eiser] dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. B-Days veroordeelt om [eiser] zijn loon (door) te betalen vanaf 1 maart 2020 danwel 1 april 2020 totdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente;
b. B-Days beveelt om [eiser] weder te werk te stellen;
c. B-Days beveelt om haar medewerking te verlenen aan de procedure bij DIMAS tot verlenging van zijn verblijfsgunning annex vergunning om voor B-Days arbeid in loondienst te verrichten;
d. B-Days beveelt om aan [eiser] te verstrekken zijn loonstroken vanaf zijn indiensttreding bij B-Days;
e. in dit geschil enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
f. B-Days veroordeelt in de proceskosten.
3.2
B-Days voert verweer en concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen (meer in het bijzonder in zijn hiervoor onder c. omschreven vordering), althans tot afwijzing daarvan, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kosten rechtens te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken die meebrengen dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vorderingen. Het ontvankelijkheidsverweer van B-Days wordt daarom verworpen.
4.2
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.3
Het Gerecht neemt voor de verdere beoordeling van dit geschil veronderstellenderwijs de juistheid aan van de stelling van B-Days dat zij [eiser] op 5 juni 2020 niet heeft ontslagen. De vraag die alsdan beantwoord moet worden of met grote mate van zekerheid valt te verwachten dat de bodemrechter B-Days volgt in haar standpunt dat [eiser] op voormelde datum ontslag heeft genomen bij B-Days. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.4
Naar eigen zeggen van B-Days heeft op 4 juni 2020 het volgende plaats gevonden. B- Days kreeg zij op 4 juni 2020 een bestelling van een vaste klant binnen ter zake van 20 lasagnes. Op een gegeven moment heeft de directeur van B-Days (hierna: de directeur) die door [eiser] bereide lasagnes gecontroleerd, die droog en verbrand bleken te zijn. Die directeur vroeg aan [eiser] wa1 er gebeurd was. Die reageerde daarop met de woorden dat hij niet wist wat er gebeurd was. Daarop heeft de directeur tegen [eiser] gezegd dat hij de chef is en verantwoordelijk is voor de droge en verbrande lasagnes. In een poging om de bestelling te redden ging de directeur daarop de maaltijden met Chicken Cordon Blue bekijken. Daarvan was de rijst koud. De directeur werd vervolgens kwaad en vroeg aan [eiser] of zij hem moest gaan babysitten. De directeur vertelde vervolgens aan [eiser] en een andere collega ([collega]) dat zij met hen wilde praten na 15:00 uur. Toen de directeur hen om die tijd opzocht, waren zij zonder toestemming al weg. De volgende dag, 5 juni 2020, heeft de directeur [collega] op staande voet ontslagen. [collega] heeft dat in de keuken verteld aan [eiser]. De directeur vroeg aan [eiser] om niet weg te gaan bij sluitingstijd, omdat zij met hem wilde praten. [eiser] plaatste daarop al zijn persoonlijke spullen in zijn tas en liet vervolgens de sleutel van B-Days achter in de keuken. De directeur liep [eiser] achterna, en vroeg hem of hij naar huis ging. Die vraag beantwoordde [eiser] bevestigend. De directeur zei toen tegen [eiser] dat hij de sleutel had achtergelaten en dat dit betekende dat hij niet meer terug zou komen. Aldus telkens B-Days.
4.5
In het licht van vorenstaande stelt B-Days dat [eiser] bevestigend heeft gereageerd op hetgeen de directeur opmerkte zoals omschreven in de voorlaatste zin van de vorige rechtsoverweging en dat de directeur daarop heeft gezegd dat dat dit ok was. Die stelling heeft [eiser] bestreden en staat daarom niet vast. Het Gerecht ziet ook geen aanleiding om die stelling voorshands aannemelijk te oordelen. Dit temeer omdat [eiser] de volgende dag zich weer op tijd bij B-Days meldde om zijn werkzaamheden voor haar te verrichten.
4.6
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht volgt uit het hiervoor onder 4.4 omschreven betoog van B-Days niet ondubbelzinnig dat [eiser] op 5 juni 2020 ontslag heeft genomen door het achterlaten van bedoelde sleutel en vervolgens naar huis te gaan met zijn persoonlijke spullen, zoals gesteld door B-Days. Dit temeer omdat de gemoederen op de werkvloer bij B-Days op 4 juni 2020 als gevolg van de verbrande lasagnes en het ontslag op 5 juni 2020 van [collega] kennelijk verhit waren en de goede sfeer als gevolg van de koude rijst kennelijk bekoeld was. Het had in het licht van die gemoedssferen op de weg van B-Days gelegen om op een later dan op 5 juni 2020 gelegen moment bij [eiser] na te gaan of hij daadwerkelijk ontslag had genomen, zoals door haar gesteld. Die niet door B-Days aan [eiser] gestelde vraag werd door hem ontkennend beantwoord door de volgende dag keurig op tijd te verschijnen op de werkvloer van B-Days voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Aldus mocht B-Days er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiser] ontslag had genomen.
4.7
Al het vorenstaande brengt mee dat de hiervoor onder 4.3 geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Dat brengt met zich dat het dienstverband van [eiser] op 5 juni 2020 niet is geëindigd en onverkort voortduurt. Nu vaststaat dat B-Days [eiser] vanaf 5 juni 2020 niet langer heeft toegelaten tot haar werkvloer voor het verrichten van zijn werkzaamheden terwijl [eiser] zich daartoe bereid heeft getoond en verklaard, kan zij zich niet met succes beroepen op de hoofdregel van het arbeidsrecht, te weten geen arbeid geen loon. De loonvordering van [eiser] kan in beginsel worden toegewezen.
4.8.1
Ter zake van die vordering wordt het volgende overwogen. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij als gevolg van de heersende pandemie genoegen neemt met 60% van zijn loon zolang B-Days van overheidswege loon- en lastensubsidie kan en/of had kunnen verkrijgen. In die zin zal de loonvordering van [eiser] worden toegewezen met inachtneming van 1 april 2020 als aanvangsdatum omdat [eiser] – zo het Gerecht begrijpt uit zijn stellingen - tot die datum zijn loon betaald heeft gekregen, met dien verstande dat mogelijke vanaf 1 april 2020 door [eiser] ontvangen FASE-uitkeringen in mindering strekken op het door B-Days aan hem te betalen loon. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld en/of aannemelijk geworden die op dit onderdeel een ander oordeel kunnen dragen. Meer in het bijzonder ziet het Gerecht geen grond of aanleiding om over te gaan tot verdere matiging van de toe te wijzen loonvordering, zoals verzocht door B-Days. De stelling van B-Day, dat [eiser] vanaf omstreeks eind mei 2020 telkens elke zaterdag een bedrag van Afl. 250,-- netto betaald heeft gekregen en dat daarmee in geval van toewijzing van de loonvordering rekening gehouden moet worden, heeft [eiser] betwist. Die stelling staat daarom niet vast, en het Gerecht ziet geen aanleiding om deze stelling voorshands aannemelijk te oordelen. Dat klemt temeer omdat B-Days te dezen geen enkel betalingsbewijs in het geding heeft gebracht.
4.8.2
Ter zake van het beroep van B-Days op verrekening van schade ad Afl. 350,--met nog aan [eiser] verschuldigd loon zoals omschreven onder randnummer 36. van haar pleitnota wordt het volgende overwogen. De werkgever is in beginsel aansprakelijk voor door een werknemer bij derden veroorzaakte schade, en indien de werkgever en de werknemer beiden voor die schade aansprakelijk zijn hoeft de werknemer in hun onderlinge verhouding niet bij te dragen in de schadevergoeding tenzij de schade het gevolg is van opzettelijk of bewust roekeloos handelen van de werknemer. Analoog aan dat door de wet bepaalde (zie artikel 6:170 BW lid 1 in verbinding met lid 3) heeft in de onderlinge verhouding tussen in dit geval B-Days en [eiser] te gelden dat [eiser] alleen gehouden is tot vergoeding van door hem bij B-Days veroorzaakte schade indien die het gevolg is van opzettelijk of bewust roekeloos handelen door [eiser]. B-Days stelt weliswaar dat [eiser] de lasagnes heeft verpest, maar daarmee stelt zij niet dat [eiser] de lasagnes opzettelijk of door bewust roekeloos handelen heeft laten verbranden. Dat brengt naar het oordeel van het Gerecht mee dat het verrekeningsberoep van B-Days voldoende grondslag mist en daarom wordt verworpen.
4.9
De door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging over achterstallig loon zal het Gerecht gematigd vaststellen op telkens maximaal 15%, en de door [eiser] gevorderde wettelijke rente over achterstallig loon zal worden toegewezen als na te melden. Ook te dezen zijn geen feiten of omstandigheden gesteld en/of aannemelijk geworden die een ander oordeel kunnen dragen.
4.1
Ter zake van het betoog van B-Days zoals omschreven onder randnummer 20. tot en met 23. van zijn pleitnota wordt het volgende overwogen. Anders dan B-Days is het Gerecht voorshands van oordeel dat het beweerdelijke buiten de schuld van partijen (als gevolg van de pandemie) tijdelijk niet kunnen verrichten door [eiser] van zijn werkzaamheden voor rekening en risico van B-Days komt en blijft in elk geval zolang zij in het licht van de omstandigheid dat [eiser] als gevolg van de pandemie genoegen neemt met 60% van zijn loon- en lastensubsidie van overheidswege kan en/of had kunnen verkrijgen nu geen sprake is van ontslagname of ontslaggave. Ook onder die omstandigheden kan B-Days zich niet met succes beroepen op de hoofdregel van het arbeidsrecht, te weten geen arbeid geen loon.
4.11
Ter zake van de verzochte wedertewerkstelling wordt het volgende overwogen. Vast staat dat [eiser] op 21 oktober 2019 voor onbepaalde tijd in loondienst getreden van B-Days. Gebleken is dat de door [eiser] hiervoor onder 2.5 vermelde verblijfs- en werkvergunning is geslagen op 19 november 2019 en met terugwerkende kracht tot 13 september 2019 in werking is getreden. Tot het slaan van die vergunning op 19 november 2019 wist B-Days niet en kon zij ook niet weten of [eiser] voor die datum op legale wijze bij haar in loondienst was. Dat was voor B-Days toen kennelijk geen probleem waardoor thans zonder nadere doch ontbrekende uitleg niet valt in te zien waarom zij thans wel een punt maakt van de omstandigheid dat bedoelde vergunning van [eiser] recentelijk (op 13 september 2020) is verlopen maar waarvan door hem wel de verlenging is aangevraagd. Het betoog van B-Day ter zake van het niet weder te werk kunnen stellen van [eiser] omdat zij anders in strijd met de LTU [eiser] in dienst heeft wordt in het licht van vorenstaande als zijnde niet of onvoldoende begrijpelijk verworpen. De door [eiser] bestreden stelling van B-Day, dat hij bij terugkomst in haar keuken verder gaat met sabotagepraktijken, mist voldoende feitelijke grondslag en wordt daarom gepasseerd. Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet gesteld of gebleken dat [eiser] de lasagnes opzettelijk of door bewust roekeloos handelen heeft laten verbranden Het verlies van vertrouwen door B-Days in [eiser] zoals door haar gesteld levert naar objectieve maatstaven geen rechtens te respecteren verlies van vertrouwen op. De omstandigheid dat B-Days vanaf 6 juni 2020 een ander in de plaats van [eiser] in loondienst heeft aangenomen komt voor haar eigen rekening en risico. Al het vorenstaande brengt mee dat het Gerecht geen grond ziet om het verzoek tot wedertewerkstelling van [eiser] af te wijzen. Dat verzoek zal daarom worden toegewezen.
4.12
Ter zake van de vordering van [eiser] zoals hiervoor omschreven onder c. wordt het volgende overwogen. Nu (1) de arbeidsovereenkomst tussen partijen onverkort geldig is, (2) de wedertewerkstelling van [eiser] bij B-Days zal worden bevolen en (3) B-Days in dat en in wettelijk verband er belang bij heeft dat de verblijfs- en werkvergunning van [eiser] zo spoedig als mogelijk wordt verlengd, brengt goedwerkgeverschap mee dat B-Days zo veel als mogelijk en daar waar mogelijk haar medewerking verleent aan de procedure bij DIMAS tot verlenging van de verblijfsgunning van [eiser] annex zijn vergunning om voor B-Days arbeid in loondienst te mogen verrichten. De vordering onder c. zal daarom worden toegewezen.
4.13
De vordering onder d. ter zake van afgifte van loonstroken zal, als zijnde niet of onvoldoende door B-Days bestreden, worden toegewezen als na te melden.
4.14
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht bij de hiervoor geschetste omstandigheden geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van B-Days bij afwijzing van de toe te wijzen vorderingen van [eiser] ten opzichte van de belangen van [eiser] bij toewijzing daarvan. Dit klemt temeer omdat niet aannemelijk is dat B-Days door doorbetaling van het tijdelijk door [eiser] aanvaarde 60% van zijn (grotendeels gesubsidieerde) loon regelrecht afstevent op een faillissement.
4.15
Uit het door [eiser] overlegde aan hem door de daartoe bevoegde overheidsinstantie verstrekte bewijs van onvermogen blijkt dat hij niet in staat is om de kosten van deze procedure betalen. Aan [eiser] zal daarom verlof tot kosteloos procederen worden verleend.
4.16
B-Days zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 205,65 =) Afl. 652,65 aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 1.500,-- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-veroordeelt B-Days om zolang in een bodemprocedure niet anders wordt geoordeeld 60% van het loon van [eiser] door te betalen vanaf 1 april 2020 zolang B-Days als gevolg van de pandemie van overheidswege loon- en lastensubsidie kan of had kunnen verkrijgen totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met (1) de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 15% en (2) met wettelijke rente telkens gerekend vanaf de opeisbaarheid van dat loon tot aan de dag der algehele voldoening, dit alles met dien verstande dat mogelijke door [eiser] vanaf 1 april 2020 ontvangen FASE-uitkeringen telkens in mindering strekken op het door B-Days aan hem te betalen loon;
-beveelt B-Days om [eiser] per onmiddellijk weder te werk te stellen in zijn reguliere functie gedurende zijn reguliere werktijden;
-beveelt B-Days om haar medewerking te verlenen aan de procedure bij DIMAS met betrekking tot de door [eiser] aangevraagde verlenging van zijn verblijfsgunning annex vergunning om voor B-Days arbeid in loondienst te mogen verrichten;
-beveelt B-Days om aan [eiser] te verstrekken zijn loonstroken vanaf zijn indiensttreding bij B-Days totdat de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
-veroordeelt B-Days in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 652,65 aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 1.500,-- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-verleent aan [eiser] verlof tot kosteloos procederen;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 2 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.