In deze zaak heeft de vader, wonende in Aruba, verzocht om een verklaring voor recht dat hij het ouderlijk gezag over zijn minderjarige dochter, geboren in Haïti, draagt. De moeder, woonachtig in Haïti, is niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 11 september 2014 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 oktober 2020 was de vader aanwezig, terwijl de moeder afwezig was. De Voogdijraad was vertegenwoordigd door mevrouw A. Emmanuel.
De feiten tonen aan dat de vader de minderjarige heeft erkend en dat er een overeenkomst is tussen de ouders, waarbij de moeder haar verantwoordelijkheden heeft overgedragen aan de vader. De DIMAS had eerder de tijdelijke verblijfsvergunning van de minderjarige afgewezen, omdat er geen rechterlijke beschikking was die het ouderlijk gezag aan de vader toevertrouwde. De vader verzocht om wijziging van het gezag, gebaseerd op artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek van Aruba.
Het gerecht oordeelde dat er geen wijziging van omstandigheden was die het gezamenlijk gezag zou beëindigen. De moeder woont in Haïti, maar heeft de vader gemachtigd om voor de minderjarige te zorgen. Het gerecht concludeerde dat de vader samen met de moeder ouderlijk gezag heeft en dat de vader voldoet aan de eisen voor het ouderlijk gezag. Daarom verklaarde het gerecht voor recht dat de vader het ouderlijk gezag over de minderjarige heeft.