ECLI:NL:OGEAA:2020:549

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
AUA201901695
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de geldigheid en overtreding van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de geldigheid van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst centraal. De eiseres, INFORMATION TECHNOLOGY PARTNERS (ITP) CARIBBEAN ARUBA N.V., had een arbeidsovereenkomst met de gedaagde, die als ICT consultant werkzaam was. Na beëindiging van het dienstverband op 5 maart 2019, stelde ITP dat de gedaagde het concurrentiebeding had overtreden door werkzaamheden te verrichten voor het Land Aruba, dat gebruik maakte van het DECOS-systeem, waar ITP de grootste leverancier van was. De gedaagde betwistte de overtreding en voerde aan dat het concurrentiebeding niet meer geldig was na de beëindigingsovereenkomst.

Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat het concurrentiebeding niet meer van kracht was en dat er geen rechtsgeldige grond was voor vernietiging van het beding. De vorderingen van ITP om de gedaagde te veroordelen tot betaling van een boete en om hem te verplichten het concurrentiebeding na te leven, werden afgewezen. Evenzo werd de reconventionele vordering van de gedaagde om het concurrentiebeding nietig te verklaren afgewezen. Het Gerecht verwees ITP in de proceskosten van de gedaagde, aangezien ITP als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen over de geldigheid van concurrentiebedingen na beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de bewijslast die op de gedaagde rustte om zijn stellingen te onderbouwen.

Uitspraak

Vonnis van 9 december 2020
Behorend bij A.R. no. AUA201901695
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
INFORMATION TECHNOLOGY PARTNERS (ITP) CARIBBEAN ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna ook te noemen: ITP,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
[gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met één productie;
-de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
-de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met producties;
-de conclusie van dupliek in reconventie, met producties;
-de akte uitlating producties in reconventie.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [gedaagde] op 24 juni 2015 in loondienst getreden van ITP in de functie van ICT consultant/DECOS Specialist. Artikel 13 van die arbeidsovereenkomst, waarin met werkgever wordt bedoeld ITP en met werknemer [gedaagde], betreft een relatie- en non-concurrentiebeding dat als volgt luidt:

a) De werknemer verbindt zich gedurende de periode van twee jaar na beëindigen van de overeenkomst, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de werkgever, noch direct noch indirect op Aruba werkzaamheden in uw functie (e.e.a. in de meest uitgebreide zin te verstaan) te verrichten voor personen of lichamen of daaruit voorgekomen of daarmee gelieerde personen, ondernemingen, zaken en praktijken die gedurende de duur van deze overeenkomst tot de relaties van werkgever, en de aan haar gelieerde vennootschappen behoorden of geacht worden te hebben behoord; ten behoeve hiervan zal bij het beëindigen van het dienstverband op verzoek van de werknemer een lijst van hierboven bedoelde personen ondernemingen, zaken of partijen worden opgesteld.
b) Bij overtreding van de bepalingen als onder voorafgaand lid a bedoeld, is bij wijze van schadevergoeding voor elke overtreding en elke dag dat de overtreding duurt aan werkgever een onmiddellijk opeisbare boete van Awg. 4.500,00 verschuldigd, zonder dat enige schade behoeft te worden gesteld of bewezen en onverminderd het recht van werkgever om ter zake volledige schadevergoeding te eisen.”.
2.3
DECOS is het computer documentatiesysteem dat de Arubaanse overheid gebruikt en het Land Aruba is aldus in Aruba de grootste en enige klant van ITP met betrekking tot dit systeem (hierna: het DECOS-systeem).
2.4
Krachtens een tussen partijen op 5 maart 2019 gesloten nadere overeenkomst is het dienstverband van [gedaagde] bij ITP per diezelfde datum met wederzijds goedvinden beëindigd (hierna: de beëindigingsovereenkomst). Die beëindigingsovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:

1. De arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt beëindigd per 5 maart 2019.
2. Aan [GEDAAGDE] zal verder in verband met de beëindiging een vergoeding worden betaald gelijk aan drie en een half (3,5) maanden loon bruto. ITP zal de verplichte fiscale en wettelijke inhoudingen plegen.
3. Met de betaling van het hierboven aangegeven bedrag zullen geen van de partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben uit welke hoofde (daaronder begrepen cessantia, opzegging, bonus, vakantiedagen, vakantiegeld of welke benaming dan ook) dan ook en wordt door alle partijen aan elkaar dan ook volledige kwijting gegeven.
4. Tezamen met de aangegeven betaling zal ITP een positief getuigschrift aan [GEDAAGDE] overhandigen.
5. Partijen sluiten het recht om de ontbinding of de vernietiging van deze overeenkomst te vorderen, geheel uit.”.
2.4
Het aan [gedaagde] gerichte schrijven van (de gemachtigde van) ITP van 4 april 2019 vermeldt onder meer het volgende:

Namens uw ex-werkgever (…) ITP (…) wil ik u zekerheidshalve wijzen op het feit dat tussen partijen een concurrentie/relatiebeding van kracht is, niettegenstaande het feit dat uw dienstsverband is beëindigd. Immers dergelijke bedingen zijn juist bedoeld om hun werking te hebben c.q. te behouden na het einde van de arbeidsovereenkomst.
Cliënte wenst (…) de richtige nakoming van deze bepaling van uw kant en zoals u weet staat bij overtreding daarvan een boete als strafsanctie.”.
2.5
Als DECOS-systeem specialist verleende [gedaagde] gedurende zijn dienstverband bij ITP voor ITP diensten aan het Land Aruba ter zake van dat systeem.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

in conventie

3.1
ITP verzoekt dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat [gedaagde] vanwege de door hem verleende bijstand aan het Land Aruba ter zake van het DECOS-systeem op 2 mei 2019 het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding heeft overtreden;
b. [gedaagde] ter zake van die overtreding veroordeelt om aan ITP te betalen de contractuele boete ad Afl. 4.500,--, te vermeerderen met wettelijke rente;
c. [gedaagde] beveelt om het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding stipt na te leven en dat [gedaagde] bij overtreding van dit bevel de contractuele boete van Afl. 4.500,-- per dag althans een dwangsom van Afl. 4.500,-- per dag zal verbeuren aan ITP;
d. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
gedaagde] voert verweer en concludeert dat ITP niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, en tot veroordeling van ITP in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.3 [
gedaagde] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad (zo het begrijpt):
e. voor recht verklaart dat het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding per 5 maart 2019 nietig is danwel niet langer geldt;
f. ITP veroordeelt om aan [gedaagde] ten titel van schadevergoeding uit onrechtmatigde daad te betalen Afl. 45.655,--;
g. ITP veroordeelt in de proceskosten.
3.4
ITP voert verweer dat strekt tot afwijzing van het door [gedaagde] verzochte.
in conventie en in reconventie
3.5
Voorzover van belang voor de uitkomst worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
De aard van het geschil in conventie en dat van in reconventie brengen mee dat de stellingen van partijen in die geschillen gezamenlijk kunnen worden besproken.
4.2
Als meest verstrekkend in dit geschil stelt [gedaagde] dat uit de hiervoor onder 2.4 omschreven beëindigingsovereenkomst voortvloeit dat het tussen partijen overeengekomen hiervoor onder 2.2 omschreven relatie- en non-concurrentiebeding (hierna: het beding) vanaf 5 maart 2019 niet langer geldig is. De juistheid van die door ITP bestreden (uitleg)stelling volgt in elk geval niet uit de tekst van de beëindigingsovereenkomst, meer in het bijzonder niet uit de tekst van de daarin opgenomen kwijtingsclausule, terwijl [gedaagde] niet heeft gesteld dat partijen bij het sluiten van die overeenkomst met de kwijtingsclausule ook hebben bedoeld af te spreken dat dit het geval was. Maar zelfs als die stelling impliciet besloten ligt in het betoog van [gedaagde] komt die door ITP impliciet bestreden stelling in dit geschil niet vast te staan omdat [gedaagde] om voor hem moverende redenen geen levering van bewijs heeft aangeboden. Overigens heeft te gelden dat is gesteld noch gebleken dat ter zake van het beding sprake is van enige rechtsgeldige grond tot vernietiging daarvan, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde] op enig moment ter zake daarvan een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft doen toekomen aan ITP. Dit één en ander brengt mee dat de reconventionele vordering van [gedaagde] zoals hiervoor omschreven onder e. zal worden afgewezen.
4.3
Ter zake van de vraag of [gedaagde] het beding heeft overtreden zoals gesteld door ITP wordt het volgende overwogen. Die door [gedaagde] gemotiveerd betwiste stelling mist naar het oordeel van het Gerecht voldoende verificatoire onderbouwing, en wordt daarom gepasseerd. Uit de door ITP ter onderbouwing van haar stelling overgelegde verklaring van de bij haar in loondienst zijnde [werknemer klant1] (hierna: [werknemer klant1]) volgt naar het oordeel niet dat [gedaagde] volledig participeerde aan de in die verklaring vermelde vergadering bij de BID op 2 mei 2019 tussen [werknemer klant1] en [werknemer klant2] namens de BID (lees tevens: het Land Aruba), en evenmin volgt uit die verklaring dat [gedaagde] geen aanbevelingen deed aan zijn voormalig collega [werknemer klant1] maar aan het Land Aruba/de DIP ter zake van het tijdens die vergadering besproken probleem met het DECOS-systeem. Dit één en ander klemt temeer omdat [gedaagde] onbestreden heeft gesteld dat hij bij [werknemer klant2] voornoemd op de koffie was om overleg te voeren over wet- en regelgeving met betrekking tot archief, ter zake waarvan die [werknemer klant2] deel uitmaakt van een overheidswerkgroep om hier in Aruba daar ook vorm aan te geven. De conclusie op dit onderdeel is dat de conventionele vorderingen van ITP zoals hiervoor omschreven onder a. en b. zullen worden afgewezen.
4.4
In het licht van de omstandigheid dat is komen vast te staan en het aldus voor partijen duidelijk is dat het beding onverkort geldt, is gesteld noch gebleken dat in weerwil daarvan te verwachten valt dat [gedaagde] zich niet zal houden aan het beding. Dit temeer omdat (1) alleen het Land Aruba volgens ITP gebruikt maakt van het te dezen relevante DECOS-systeem en (2) [gedaagde] bij overtreding van het beding een niet geringe en wellicht alsmaar oplopende boete opeisbaar verbeurt aan ITP. In het licht daarvan heeft toewijzing van de conventionele vordering van ITP zoals hiervoor omschreven onder c. te gelden als prematuur. Die vordering zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.5
ITP zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de conventionele proceskosten van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat [gedaagde] in deze procedure niet werd bijgestaan door een daartoe door het Hof toegelaten professionele rechtsbijstandverlener.
4.6
Als grondslag voor zijn hieronder onder f. omschreven reconventionele vordering stelt [gedaagde] dat ITP onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door tot twee keer toe zonder geldige reden ofwel op onrechtmatige wijze ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe baan (bij het Land Aruba en vervolgens bij de Centrale Bank van Aruba) kon krijgen en daardoor telkens geen gezinsinkomen kon genereren. ITP heeft die stelling gemotiveerd bestreden, waardoor die niet vast staat. Die door [gedaagde] te bewijzen stelling komt in deze procedure ook niet vast te staan omdat hij, zoals hiervoor reeds gezegd, om voor hem moverende redenen geen levering van bewijs heeft aangeboden. De hier besproken vordering van [gedaagde] zal daarom, als zijnde ongegrond dus, worden afgewezen.
4.7 [
gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de reconventionele proceskosten gevallen aan de zijde van ITP, tot aan de deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie
-wijst af het door ITP verzochte;
-veroordeelt ITP in de kosten van deze conventionele procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
in reconventie
-wijst af het door [gedaagde] verzochte;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze reconventionele procedure gevallen aan de zijde van ITP, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 9 december 2020
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: A.R. nr. AUA201901695
Inhoudsindicatie: AR - Civiel – arbeidsovereenkomst, concurrentiebeding.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. A.H.M. van de Leur
Bijzondere kenmerken: