In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen gedaagde met betrekking tot de eigendom van een woonwagen en de huurpenningen die daaruit voortvloeien. De procedure begon met een verzoekschrift en de mondelinge behandeling vond plaats op 13 november 2020. Eiseres stelt dat zij de eigenaresse is van de woonwagen, die zij op 24 februari 2018 heeft gekocht, en dat gedaagde onrechtmatig handelt door de woonwagen niet aan haar af te geven en huurpenningen te innen. Gedaagde betwist echter de eigendom van eiseres en stelt dat hij de eigenaar is van de woonwagen.
De rechter heeft vastgesteld dat de woonwagen op het perceel van gedaagde staat en dat hij de feitelijke macht over de woonwagen heeft. Volgens het Burgerlijk Wetboek wordt degene die een zaak houdt vermoed de rechthebbende te zijn, maar dit vermoeden kan worden weerlegd. Eiseres heeft geprobeerd aan te tonen dat zij de eigenaar is, maar de rechter oordeelt dat de stellingen van eiseres niet voldoende zijn om het wettelijk vermoeden van eigendom van gedaagde te weerleggen. De rechter concludeert dat er geen zwaarwegende belangen zijn die aan de zijde van eiseres pleiten voor toewijzing van haar vorderingen.
Uiteindelijk wijst de rechter de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van gedaagde. De uitspraak werd gedaan op 9 december 2020 door mr. A.H.M. van de Leur.