ECLI:NL:OGEAA:2020:589

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AUA202002131
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een vergunning ingevolge de Vestigingsverordening bedrijven en de vereisten voor een directeursvergunning

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 december 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om verlening van een vergunning ingevolge de Vestigingsverordening bedrijven. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.M. Canwood, had een vergunning aangevraagd voor [persoon A] om als bestuurder op te treden. De minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu, vertegenwoordigd door mr. M. Jansen, had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellante niet voldeed aan de vereisten voor de verlening van de vergunning.

De minister stelde dat [persoon A] onder categorie B viel, wat betekent dat hij niet in aanmerking kwam voor de vergunning, omdat het bedrijf van appellante nog geen vijf jaar actief was en er geen bewijs was van een reële investering van meer dan Afl. 1.000.000,-. Appellante betwistte deze afwijzing en voerde aan dat zij wel degelijk aan de vereisten voldeed en dat zij een lopend bedrijf exploiteerde. Tijdens de zitting op 2 november 2020 werden jaarverslagen over de jaren 2016 tot en met 2018 overgelegd, maar deze waren niet eerder in de bezwaarprocedure ingediend.

Het gerecht oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij voldeed aan de investeringsvereisten en dat de minister terecht had besloten om de vergunning te weigeren. De rechter benadrukte dat in de bestuurlijke fase de vereiste bewijsstukken moesten worden overgelegd en dat dit niet voor het eerst in de rechtelijke fase kon gebeuren. De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 14 december 2020
Lar nr. AUA202002131

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
gericht tegen:

de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 3 april 2017 heeft verweerder het verzoek van appellante van 13 april 2016 om verlening van een vergunning ingevolge de Vestigingsverordening bedrijven ten behoeve van [persoon A] (hierna: [persoon A]) om als bestuurder op te treden, afgewezen.
Bij beschikking van 9 maart 2020 heeft verweerder het daartegen door appellante op 9 mei 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking van 3 april 2017 gehandhaafd.
Daartegen heeft appellante op 14 april 2020 beroep ingesteld bij dit gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 november 2020, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Vestigingsverordening bedrijven (Vvb) wordt onder een zaak in de zin van de landsverordening verstaan elke onderneming, waarin enig bedrijf, door wie ook, wordt uitgeoefend.
In het tweede lid wordt, althans voor zover van belang, bepaald dat Aruba vrijgestelde vennootschappen (VBA) steeds worden geacht een zaak in de zin van deze landsverordening te drijven.
1.2
Ingevolge artikel 2 van de Vvb is het verboden zonder een daartoe strekkende vergunning van de minister van Economische Zaken een zaak te vestigen en te drijven of te doen drijven.
1.3
Ingevolge artikel 5 van de Vvb kan de vergunning worden geweigerd in het algemeen belang en, in overeenstemming met de minister van Algemene Zaken, eveneens in het belang van de openbare orde en de publieke rust.
1.4
Voor de toepassing van de hem ingevolge artikel 5 van de Vvb toekomende bevoegdheden heeft verweerder beleid vastgesteld, in de Richtlijnen Vestiging van bedrijven Aruba (hierna: de Richtlijnen).
In de Richtlijnen worden de volgende categorieën van personen onderscheiden:
Categorie A: Natuurlijke persoon met een (duurzame) band met Aruba, doch vergunningsplichtig, alsook op Aruba statutair gevestigde rechtspersoon in het bezit van de vereiste vergunning ingevolge de “Vestigingsverordening Bedrijven”.
Categorie B: Alle anderen.
Onder punt 6, aanhef en onder e, van de Richtlijnen is ten aanzien van een in Aruba gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met de meerderheid of alle aandelen, in handen van een of meer personen vallende onder categorie B het volgende bepaald:
Er wordt positief geadviseerd voor de vereiste vestigingsvergunning voor de vennootschap en voor maximaal drie vergunning voor directeur, zijnde al dan niet aandeelhouder der vennootschap, slechts in de navolgende gevallen:
e) vestiging van (milieuvriendelijke) verwerkingsindustrieën, hoogtechnologische ontwikkelingen, verwerking van grondstoffen tot halffabricaten en/of halffabricaten tot eindproduct. Deze industrieën dienen kapitaalintensief te zijn, i.c. een investering van minimaal AWG. 1.000.000 (±US$ 600.000).
Onder punt 8 van de Richtlijnen is ten aan zien van de Directeursvergunning het volgende bepaald: Ingeval personen vallende onder categorie B tot bestuurder van een buiten Aruba gevestigde vennootschap of op Aruba statutair gevestigde vennootschap wordt benoemd, wordt positief geadviseerd voor de desbetreffende directeursvergunning slechts in de gevallen genoemd onder punt 6.
Ingeval personen vallen onder categorie B, alle of minimaal 60% van de aandelen van een statutair op Aruba gevestigde vennootschap, aanschaft, waarbij er sprake is van een totaal investeringsbedrag van minimaal AWG. 500.000,- (+/- US $ 300.00), en als zodanig tot bestuurder ervan wordt benoemd, wordt positief geadviseerd voor de desbetreffende directeursvergunning slechts indien deze vennootschap reeds meer dan vijf jaren met de vereiste vestigingsvergunning(en) actief is.
De beoordeling
4.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante, een in Aruba gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, niet in aanmerking komt voor de ten behoeve van [persoon A] verzochte directeursvergunning, nu [persoon A] als een persoon, vallend onder categorie B dient te worden aangemerkt, het bedrijf nog geen vijf jaar actief is en zij niet heeft aangetoond dat zij een reële investering van meer dan Afl. 1.000.000,- heeft gedaan.
4.2
Appellante betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet aan de voor vergunningverlening gestelde vereisten voldoet. Daartoe voert zij aan dat zij een lopend bedrijf exploiteert, dat al enige jaren actief is, en zij aan de aan haar gestelde financiële verplichtingen voldoet. In dit verband heeft appellante ter zitting aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet heeft aangetoond dat zij een reële investering van meer dan Afl. 1.000.000,- heeft gedaan. Daartoe heeft zij eerst ter zitting de vastgestelde jaarverslagen over de jaren 2016 tot en met 2018 overgelegd.
4.3
Niet meer in geschil is en ook vaststaat dat het bedrijf van appellante ten tijde van de bestreden beschikking geen vijf jaar met de vereiste vergunning actief was. Vast staat evenzeer dat [persoon A] onder categorie B valt. In geschil is of appellante heeft aangetoond dat zij een reële investering heeft gedaan van meer dan Afl. 1.000.000,-.
In beroep toetst de rechter of appellante aan dat vereiste heeft voldaan, dat wil zeggen of appellante ten tijde van de bestreden beschikking een afdoende investering had gedaan en of zij dat in de bestuurlijke fase met voldoende gegevens heeft onderbouwd. Over de vraag of in de rechtelijke fase nog nieuwe bewijsmiddelen ter staving van reeds in de bestuurlijke fase gestelde feiten kunnen worden ingediend, geldt volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof (onder meer de uitspraak van 9 oktober 2015, ECLI:NL:OGHACMB:2015:16) dat in de fase van de bestuurlijke besluitvorming moet worden gesteld en aangetoond dat aan de gestelde eisen wordt voldaan en dat dit in de regel niet voor het eerst in rechte kan gebeuren.
Vast staat dat appellante de eerst ter zitting overgelegde vastgestelde jaarverslagen niet eerder, derhalve niet in de bezwaarfase voorafgaand aan de bestreden beschikking, heeft overgelegd. In de bezwaarprocedure heeft verweerder, naar aanleiding van de door appellante ingediende stukken, de situatie ten tijde van de heroverweging betrokken door te beoordelen of ten tijde van het bezwaar aan de vereisten van de Richtlijnen is voldaan. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich bij de bestreden beschikking terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet aan het investeringsvereiste voldeed, nu zij die stelling niet met objectief verifieerbare stukken had onderbouwd.
Het gerecht is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet aan de vereisten voldoet om in aanmerking te komen voor verlening van de verzochte directeursvergunning.
4.4.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 14 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.