ECLI:NL:OGEAA:2020:64

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
AUA201804193
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitbetaling van cessantia afgewezen wegens niet voldoen aan wettelijke voorwaarden

In deze zaak heeft [naam verzoekster] een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba om cessantia uitbetaald te krijgen na beëindiging van haar dienstverband bij de Stichting Ziekenverpleging Aruba (SZA). De verzoekster, die op 1 september 1983 in dienst trad en op 30 april 2017 haar dienstverband beëindigde, stelde dat zij recht had op cessantia op basis van een eerdere toezegging van SZA. SZA heeft echter betwist dat verzoekster recht heeft op cessantia, verwijzend naar de Cessantialandsverordening (Clv) die bepaalt dat er geen recht op cessantia bestaat als de werknemer bij het einde van de dienstbetrekking in het genot is van een pensioen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat verzoekster op het moment van uitdiensttreding in het genot was van een bedrijfspensioen dat hoger was dan het wettelijk ouderdomspensioen, waardoor zij volgens de Clv geen recht had op cessantia. Het Gerecht oordeelde dat de informatie die SZA op 15 december 2015 aan verzoekster had verstrekt onjuist was, maar dat verzoekster niet op deze informatie had mogen vertrouwen, aangezien deze in strijd was met de wet.

Uiteindelijk heeft het Gerecht het verzoek van [naam verzoekster] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De beschikking werd gegeven door mr. A.H.M. van de Leur op 18 februari 2020.

Uitspraak

Beschikking van 18 februari 2020
Behorend bij AUA201804193
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
te Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [naam verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen
de stichting
STICHTING ZIEKENVERPLEGING ARUBA,
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: SZA,
gemachtigde: de advocaat mr. J.L. Peterson.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- producties zijdens SZA;
- de mondelinge behandeling van de zaak op 7 januari 2020.
1.2
Ter zitting zijn verschenen: [naam verzoekster] bijgestaan door haar gemachtigde en SZA bij haar gemachtigde. Partijen hebben het woord gevoerd, mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zal worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
naam verzoekster] is op 1 september 1983 in loondienst getreden van SZA, laatstelijk in de functie van coördinator functie afdeling, tegen een brutoloon van Afl. 6.526,85 per maand.
2.3
In de brief van SZA van 15 december 2015 gericht aan [naam verzoekster] staat voor zover thans van belang het volgende.
“Beste mevrouw [naam verzoekster],
Op 25 december 2015 bereikt u de leeftijd van 62 jaar. Conform de cao van het ziekenhuis is dit de pensioengerechtigde leeftijd en heeft u het recht om uit dienst te treden als pensionaat.
U wilt blijven doorwerken waardoor uw onbepaalde tijd contract ongewijzigd zal blijven, met dien verstande dat uw pensioen zal worden uitbetaald per 31 december 2015 en u geen opbouw pensioenpremies meer zult hebben.
Conform wettelijke regeling wordt het bedrag aan Cessantia, mits de medewerker hier recht op heeft, pas uitbetaald bij uitdiensttreding. Zoals reeds besproken heeft u recht op Cessantia en zal het ziekenhuis dit bedrag reserveren voor de datum dat u uit dienst zal treden.
Ter verduidelijking willen we erbij vermelden dat indien er in de toekomst verdere opbouw van pensioenpremie wordt afgesproken en u op dat moment nog in dienst zou zijn, dit tot gevolg kan hebben dat het recht op Cessantia vervalt daar het bedrag aan pensioen met deze verdere opbouw hoger kan uitvallen dan het opgebouwde AOV gedeelte en hierdoor dit recht vervalt.”
2.4 [
naam verzoekster] heeft op 25 december 2015, conform de destijds geldende wetgeving, de pensioengerechtigde leeftijd van 62 jaar bereikt. [naam verzoekster] is nadien in dienst van SZA gebleven.
2.5 [
naam verzoekster] heeft op 30 april 2017 haar dienstverband met SZA beëindigd.
2.6
Bij brief van 17 augustus 2017 heeft SZA het volgende aan [naam verzoekster] medegedeeld.
“In verband met de beëindiging van uw dienstverband per 30 april 2017 hebt u verzocht om uitbetaling van de aan u verschuldigde cessantia. Hierdoor wil ik u graag als volgt informeren.
In verband met de verlenging van uw dienstverband per 31 december 2015, hetgeen conform de geldende cao uw pensioendatum zou zijn, hebben wij u op 15 december 2015 een brief gestuurd. Daarin hebben wij u geïnformeerd dat een cessantia-uitkering, mits de medewerker daar recht op heeft, pas bij uitdiensttreding wordt uitgekeerd. In deze brief wordt vervolgens verwezen naar een gesprek waarin u is gezegd dat u op dat moment (december 2015) recht had op een cessantia-uitkering. Deze mededeling was helaas onjuist en niet conform de wettelijke regels voor het vaststellen van een recht op cessantia.
De mededeling is op drie punten onjuist:
  • Ten eerste ontstaat het recht op cessantia pas bij het ontslag. Omdat uw arbeidsovereenkomst juist werd verlengd, was er geen sprake van ontslag en bestond er op dat moment (december 2015) in elk geval nog geen recht op cessantia.
  • Verder is gerekend met de (ongekorte) AOV-uitkering voor alleenstaanden. In uw geval had conform de geldende jurisprudentie de helft van het bedrag voor gehuwden gehanteerd moeten worden.
  • Bovendien wordt ten onrechte het totale pensioen, bestaande uit AOV en Fatum-pensioen, vergeleken met tweemaal de wettelijke AOV-uitkering. Deze vergelijking moet echter alleen toegepast worden bij een pensioenregeling waarbij een totaal pensioen wordt gegarandeerd en het bedrijfspensioen wordt bepaald door de werkelijke AOV-uitkering van het totale pensioen af te trekken. Het Fatum-pensioen van het HOH staat echter geheel los van de AOV-uitkering die de gepensioneerde werkelijk ontvangt. Bij zo’n pensioen is er alleen recht op cessantia indien het bedrijfspensioen lager is dan de wettelijke AOV-uitkering.
(…)
Ik vind het erg jammer dat onjuiste informatie aan u is verstrekt en dat daardoor wellicht onterechte verwachtingen zijn ontstaan. Ik wil u daarvoor namens het HOH mijn oprechte verontschuldigen aanbieden. (…)”
2.7
Bij brief van 5 oktober 2017 heeft [naam verzoekster] aanspraak gemaakt op cessantia.
2.8
Op bovengenoemd verzoek heeft [naam verzoeker] geen reactie ontvangen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
naam verzoekster] verzoekt het Gerecht om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
- SZA te veroordelen om, met toepassing van de Cessantiaverordening, aan haar te betalen de door haar gedurende het dienstverband opgebouwde cessantia, een en ander vermeerderd met de vertragingsrente c.q. wettelijke rente, dan wel;
- elke andere beslissing te nemen die het Gerecht in goede justitie geraden acht;
- SZA in de proceskosten te veroordelen.
3.2
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [naam verzoekster] gesteld dat zij recht heeft op cessantia-uitkering.
3.3
SZA heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [naam verzoekster] in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Aan de orde is de vraag of SZA gehouden is om cessantia aan [naam verzoekster] uit te keren.
4.2
Volgens [naam verzoekster] heeft zij recht op cessantia-uitkering, omdat SZA deze aan haar heeft toegezegd. [Naam verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar de in punt 2.3 geciteerde brief van SZA van 15 december 2015. [Naam verzoekster] heeft verder gesteld dat zij gerechtvaardigd op de inhoud van deze brief heeft mogen vertrouwen, nu deze afkomstig is van de Afdeling Personeelszaken, welke de afdeling is die kennis heeft en dient te hebben van dergelijke zaken. Verder heeft [naam verzoekster] gesteld dat de Cessantialandsverording (hierna: Clv) niet van dwingend recht is, nu SZA vaker van deze heeft afgeweken ten aanzien van collega’s die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, in die zin dat aan deze werknemers de cessantia-uitkering is uitbetaald. [Naam verzoekster] heeft in dit verband verder gesteld dat deze gang van zaken gebruikelijk is bij SZA. Voorts heeft [naam verzoekster] gesteld, schade te hebben geleden, nu zij op grond van de door SZA aan haar verstrekte informatie de beslissingen heeft genomen om op 30 april 2017 uit dienst te treden, met de verwachting cessantia uitbetaald te krijgen.
4.3
SZA heeft betwist dat [naam verzoekster] recht heeft op cessantia-uitkering. Ter onderbouwing van haar stelling heeft SZA verwezen naar artikel 3 lid 4 en lid 5 van de Clv.
4.4
Samen met SZA is het Gerecht van oordeel dat voor het antwoord op de vraag of [naam verzoekster] al dan niet recht heeft op cessantia-uitkering de naar het oordeel van het Gerecht te dien aanzien dwingendrechtelijke Clv bepalend is. Daargelaten of er sprake is van één van de in artikel 3 lid 1 Clv omschreven omstandigheden, is het Gerecht van oordeel dat [naam verzoekster] op grond van bedoelde landsverordening geen recht heeft op cessantia-uitkering. Daartoe is het volgende redengevend.
Ingevolge artikel 3 lid 4 van de Clv heeft de werknemer geen recht op cessantia-uitkering, indien hij bij het einde van zijn dienstbetrekking in het genot wordt gesteld van een pensioen of uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging. In lid 5 van de Clv is vervolgens bepaald dat lid 4 van die landsverordening geen toepassing vindt, indien het pensioen minder bedraagt dan het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen, dan wel het pensioen, ingeval daarop het wettelijk ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk in mindering wordt gebracht, minder bedraagt dan tweemaal het bedrag van het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen, in welk geval de werknemer wél recht heeft op cessantia.
4.5
SZA heeft onbetwist gesteld dat [naam verzoekster] in het genot is gesteld van een bedrijfspensioen en dat op dit bedrag geen wettelijk ouderdomspensioen in mindering wordt gebracht. Dit betekent dat voor de uitkomst van deze procedure bepalend is of het aan [naam verzoekster] uitgekeerde ouderdomsvoorziening minder bedraagt dan het geldende wettelijk ouderdomspensioen. De vraag die in dit verband eerst beantwoord dient te worden is: wat heeft de wetgever bedoeld met de in het vijfde lid Clv gebezigde bewoordingen “
het geldende wettelijke ouderdomspensioen”.
4.6
Samen met SZA en in navolging van de uitspraak van dit Gerecht van 2 juni 2004 (AR 1717/2003) is het Gerecht van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 5 Clv met zich brengt dat aansluiting wordt gezocht bij het (ongekorte) pensioenbedrag geldend voor de individuele AOV-verzekerden, in die zin dat uitgegaan moet worden van de helft van de norm voor gehuwden en daarmee op één lijn gestelden en het ongehuwdenbedrag voor de overigen.
4.7
Wat betreft de hoogte van het wettelijke ouderdomspensioen per datum uitdiensttreding heeft SZA gesteld dat [naam verzoekster] gehuwd is en dat daardoor in haar geval de helft van de (ongekorte) AOV-uitkering voor gehuwden gehanteerd moet worden, zijnde het maandelijks bedrag van (1/2 x Afl. 1.864,-- =) Afl. 932,--. Voorts heeft SZA gesteld dat [naam verzoekster] op de dag van uitdiensttreding in het genot is van een bedrijfspensioen voor een totaalbedrag van Afl. 1.085,95 per maand. Nu [naam verzoekster] deze stellingen van SZA niet heeft betwist, komen ze vast te staan. Dit betekent dat het bedrijfspensioen van [naam verzoekster] op de dag waarop zij uitdienst treedt, zijnde de dag waarop het recht op cessantia ontstaat, hoger is dan het wettelijke ouderdomspensioen, zodat geconcludeerd moet worden dat niet voldaan is aan de in het vijfde lid van de Clv gestelde voorwaarde voor het toekennen van cessantia. Ditzelfde geldt voor de situatie op 31 december 2015, zijnde de dag waarop de dienstbetrekking tot een einde zou zijn gekomen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Onbetwist is gesteld dat het bedrijfspensioen op dat moment Afl. 1.085,95 per maand bedroeg, terwijl de helft van de (ongekorte) AOV-uitkering voor gehuwden op dat moment (1/2 x Afl. 1.780,-- =) Afl. 890,-- was.
4.8
Wat betreft het beroep van [naam verzoekster] op “
gerechtvaardigd vertrouwen” inhoudende dat zij erop heeft vertrouwd en erop heeft mogen vertrouwen dat de aan haar verstrekte informatie juist was, overweegt het Gerecht als volgt. Vast staat dat SZA op 15 december 2015 onjuiste informatie aan [naam verzoekster] heeft verstrekt, maar naar het oordeel van het Gerecht heeft [naam verzoekster] op bedoelde informatie niet mogen vertrouwen, nu die informatie in strijd was met de Clv, hetgeen Bennet wist of naar het oordeel van het Gerecht in elk geval behoorde te weten.
4.9
Verder heeft [naam verzoekster] gesteld dat het bij SZA gebruikelijk is dat aan werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken cessantia wordt uitbetaald. In haar verweer tegenover deze stelling van [naam verzoekster] heeft SZA gesteld dat cessantia slechts wordt uitgekeerd indien voldaan is aan de wet. Nu [naam verzoekster] daartegen niets heeft ingebracht en haar stelling evenmin heeft onderbouwd met concrete namen van werknemers en informatie betreffende de hoogte van de door die werknemers ontvangen pensioengelden, zodat getoetst kan worden of SZA met betrekking tot Bennet het gelijkheidsbeginsel schendt, is het Gerecht van oordeel dat de hier besproken stelling van [naam verzoekster] gepasseerd dient te worden.
4.1
Ter zake van de stelling van [naam verzoekster] dat zij schade heeft geleden wordt als volgt overwogen. Daargelaten de omstandigheid dat [naam verzoekster] geen vordering aan haar stelling heeft verbonden, is het Gerecht van oordeel dat zij haar stelling niet heeft onderbouwd. Voorts is het Gerecht van oordeel dat van geleden schade door enig handelen zijdens SZA geen sprake kan zijn, nu [naam verzoekster], zoals uit het hierboven overwogene blijkt, nimmer op de door SZA gedane mededeling heeft mogen afgaan en van meet af aan geen recht had op cessantia.
4.11
Gelet op al het bovenstaande is het Gerecht van oordeel dat de vorderingen van Bennet moeten worden afgewezen.
4.12 [
naam verzoekster] zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht,
5.1
wijst het door Bennet verzochte af;
5.2
veroordeelt [naam verzoekster] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de SZA, tot aan deze uitspraak op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 18 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.