Uitspraak
1.DE PROCEDURE
2.DE FEITEN
custody) over de minderjarige.
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak heeft de grootmoeder van een minderjarige, verzoekster, op 22 juli 2019 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Het verzoek betreft de erkenning van een uitspraak van een Haitiaanse rechter van 26 april 2016, waarin verzoekster samen met haar echtgenoot is belast met de voogdij over de minderjarige. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft op 26 november 2019 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Tijdens de zitting op 3 december 2019 is verzoekster in persoon verschenen, terwijl de ouders van de minderjarige niet zijn verschenen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige is erkend door de vader en woont bij verzoekster in Aruba. Verzoekster heeft verzocht om een verklaring als bedoeld in artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek, zodat de uitspraak van de Haitiaanse rechter in Aruba erkend kan worden. Dit is van belang voor de verblijfsstatus van de minderjarige in Aruba.
Het gerecht heeft de verzoeken beoordeeld. Het primaire verzoek om erkenning van de uitspraak van 26 april 2016 is afgewezen, omdat deze uitspraak niet vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand. Het subsidiaire verzoek om verzoekster opnieuw met de voogdij over de minderjarige te belasten is eveneens afgewezen, omdat de voogdij reeds rechtsgeldig is vastgesteld in de eerdere uitspraak van de Family Court in Jamaica. De beslissing is genomen door mr. J.J. Verhoeven en is openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.