ECLI:NL:OGEAA:2021:115

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
AUA202100083
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning tussen broers na overlijden van vader en geschil over gebruiksrecht

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde eiser, een broer, dat gedaagde, zijn andere broer, de woning zou ontruimen die hij zonder recht of titel bewoont. De procedure begon met een verzoekschrift op 14 januari 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 5 februari 2021. Eiser stelde dat gedaagde sinds 1 oktober 2014 geen recht meer had om in de woning te verblijven, aangezien zijn gebruiksrecht was verlopen. Gedaagde betwistte dit en voerde aan dat hij op basis van een stilzwijgende afspraak in de woning verbleef. Het Gerecht oordeelde dat gedaagde inderdaad zonder recht in de woning verbleef en dat eiser recht had op ontruiming. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op acht weken na betekening van het vonnis, met de mogelijkheid voor gedaagde om niet te ontruimen als er coronamaatregelen van kracht waren. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen.

Uitspraak

Vonnis van 10 maart 2021
Behorend bij K.G. nr. AUA202100083
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [Eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.W. Ormel,
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende in Aruba, te [adres],
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 14 januari 2021;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 5 februari 2021.
1.2 [
Eiser] is ter zitting verschenen samen met zijn gemachtigde en met zijn dochter mevrouw [naam dochter eiser]. [Gedaagde] is in persoon verschenen. [Gedaagde] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij in staat is zelf het woord te voeren. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, [eiser] mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3 [
Gedaagde] heeft ter zitting verzocht producties over te mogen leggen. Daartegen heeft [eiser] bezwaar gemaakt daartoe stellende dat die producties ingevolge artikel 57 van het Procesreglement uiterlijk de dag voor de zitting om 14:00 uur ingediend hadden moeten worden. Het Gerecht heeft dat bezwaar terstond gegrond verklaard. Bedoelde producties van [gedaagde] zijn daarom niet toegelaten.
1.4
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
Eiser] en [gedaagde] zijn broers.
2.3
Op 8 maart 1995 is de vader van partijen, wijlen [naam wijlen], overleden (hierna: de erflater). De erflater was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met [naam echtgenote wijlen] (hierna: [naam echtgenote wijlen]) en eigenaar van het perceel met een zich daarop bevindende woning, kadastraal bekend als [kadastrale aanduidingen] (hierna: de woning). De erflater heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt, tot welke [naam echtgenote wijlen] en de kinderen van de erflater gerechtigd waren. [Naam echtgenote wijlen] is overleden in 2007.
2.4
In de notariële akte van verdeling van 3 september 2009 met betrekking tot de woning, tot welke onder meer [eiser] en [gedaagde] deelgerechtigd waren, is bepaald dat [eiser] de eigendom van de woning verkrijgt (hierna: de verdelingsakte). Verder is bij de verdelingsakte van bepaald dat [naam broer van partijen] (hierna: [naam broer van partijen]), een broer van partijen, en [gedaagde] tot respectievelijk 31 maart 2012 en 30 september 2014 het recht van gebruik en bewoning hebben van de woning.
2.5
Bij brief van 21 juli 2020 heeft de dochter van [eiser] namens [eiser] [gedaagde] gesommeerd de woning uiterlijk 21 december 2020 te ontruimen, omdat volgens dat schrijven hij (1) zonder recht of titel in de woning verblijft, (2) geen vergoeding betaalt voor dat verblijf en (3) de woning niet onderhoudt.
2.6
Bij brief van 9 november 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde] de dochter van [eiser] bericht dat (1) zij zonder volmacht van [eiser] hem niet vertegenwoordigt, (2) hij in de woning verblijft op grond van een stilzwijgende tussen partijen gemaakte afspraak, (3) niet hij maar [eiser] ingevolge de verdelingsakte verplicht is de woning te onderhouden en (4) dat hij een beroep doet op de in de verdelingsakte opgenomen koopoptie om de woning te kopen.
2.7
Bij brief van 7 december 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] bericht dat hij de inhoud van de brief van 9 november 2020 betwist en hem gesommeerd om uiterlijk 21 december 2020 de woning te ontruimen.
2.8 [
Naam broer van partijen] heeft de woning begin januari 2021 vrijwillig verlaten en [gedaagde] verblijft thans nog in de woning.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [Gedaagde] beveelt de woning binnen veertien dagen na betekening aan hem van dit vonnis, althans binnen een door het Gerecht te bepalen andere termijn, te ontruimen en te verlaten met alle daarin van zijnentwege bevindende goederen en personen en de woning met afgifte van de sleutels daarvan ter vrije beschikking te stellen van [eiser];
b. [Gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2 [
Gedaagde] heeft verweer gevoerd, en heeft verzocht dat in het geval het Gerecht de door [eiser] beoogde ontruiming beveelt het hem een ontruimingstermijn gunt van 6 maanden.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering volgt uit de aard van die vordering en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.2 [
Eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering gesteld dat [gedaagde] vanaf 1 oktober 2014, zijnde de datum waarop zijn recht tot gebruik en bewoning van de woning krachtens de verdelingsakte is verlopen, zonder recht of titel in de aan hem in eigendom toebehorende woning verblijft. [Gedaagde] heeft deze stelling niet betwist.
4.3
Gelet op vorenstaande en het feit dat bij de verdelingsakte is bepaald dat [gedaagde] tot 30 september 2014 het recht van gebruik en bewoning heeft van de woning is het Gerecht voorshands van oordeel dat [gedaagde] sinds 1 oktober 2014 zonder recht of titel in de aan [eiser] in eigendom toebehorende woning verblijft. In het licht daarvan volgt het Gerecht [eiser] in zijn stelling dat [gedaagde] ingevolge artikel 3:226 lid 1 BW in verbinding met artikel 3:225 BW na het eindigen van zijn recht op gebruik en bewoning van de woning de plicht heeft om de woning aan [eiser] ter beschikking te stellen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die dat anders maken. Gesteld noch gebleken is met name dat er op enig moment tussen partijen een huur- of gebruiksovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde] de woning na 30 september 2014 mag bewonen. [Gedaagde] betaalt dan ook geen (gebruiks)vergoeding of huur aan [eiser].
4.4 [
Eiser] heeft aangegeven dat hij de woning voor eigen gebruik nodig heeft. Bij brief van 21 juli 2020 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht de woning uiterlijk binnen vijf maanden te ontruimen. Aldus heeft [eiser] aan [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van het Gerecht een redelijke termijn gegeven om de woning vrijwillig te ontruimen.
4.5
De hiervoor geschetste stand van zaken brengt mee dat met grote mate van zekerheid valt te verwachten dat de bodemrechter het ontruimingsverzoek van [eiser] zal toewijzen. Die thans door hem gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen. Naar het voorshandse oordeel van het Gerecht heeft de in het dictum tot uitdrukking komende ontruimingstermijn in dit geval als redelijk te gelden. In die periode moet het mogelijk zijn voor [gedaagde] om een geschikte andere woning te bewerkstelligen. Dit klemt temeer omdat [gedaagde] reeds sinds juli 2020 is aangezegd om de woning te ontruimen.
4.6
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat er geen zwaarwegendere belangen zijn gebleken aan de zijde van [gedaagde] bij afwijzing van de ontruimingsvordering van [eiser] ten opzichte van de belangen van [eiser] bij toewijzing daarvan. Hierbij wordt het volgende nog overwogen. [Gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] hem heeft toegezegd dat hij een op het perceel van de woning gelegen appartement zou mogen bewonen. Die door [eiser] gemotiveerd bestreden stelling kan [gedaagde] echter niet baten omdat die niet aan toewijzing van de ontruimingsvordering met betrekking tot de woning in de weg kan staan. Het gaat te dezen immers om de woning, niet om het door [gedaagde] bedoelde appartement.
4.7
Het Gerecht zal overigens bepalen dat [gedaagde] de woning niet gedwongen hoeft te ontruimen en te verlaten als er in Aruba in verband met de coronapandemie van overheidswege vrijheidsbeperkende maatregelen gelden in de zin van ‘
shelter in place’ en/of een avondklok.
4.8
In de omstandigheid dat partijen broers zijn van elkaar ziet het Gerecht aanleiding om de kosten van deze procedure te compenseren tussen partijen als na te melden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
- beveelt [gedaagde] de aan [eiser] toebehorende woning gelegen in Aruba te [adres] binnen acht (8) weken na de betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te ontruimen en te verlaten met medeneming van alle goederen en personen die zich aldaar van zijnententwege bevinden, en de woning met afgifte van de sleutels daarvan ter vrije beschikking te stellen van [eiser];
- bepaalt dat [gedaagde] voormelde woning niet gedwongen hoeft te ontruimen en te verlaten als er in Aruba in verband met de coronapandemie van overheidswege vrijheidsbeperkende maatregelen gelden in de zin van ‘
shelter in place’ en/of een avondklok (‘
toque de keda’);
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.