ECLI:NL:OGEAA:2021:120

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
AUA202100323
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie afgewezen in kort geding tussen eiseres en curator van overledene

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Croes, een kort geding aangespannen tegen de curator van de overledene, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J. Noordhuizen. De procedure volgde op een eerder vonnis van 23 december 2020, waarin de curator was bevolen om eiseres te ontruimen uit een woning die eigendom was van de overledene, die op 28 november 2018 was overleden. Eiseres verzocht het Gerecht om de executie van dit vonnis te schorsen totdat er in hoger beroep was beslist.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de overledene had onroerend goed in Aruba verworven en was op 6 januari 2017 failliet verklaard. De curator stelde dat de woning deel uitmaakte van de faillissementsboedel. Eiseres, die in de woning verbleef, voerde aan dat het vonnis van 23 december 2020 berustte op een kennelijke misslag en dat zij erfgenaam was van de overledene. Het Gerecht overwoog dat de curator beschikte over een executoriale titel en dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging alleen kon worden toegewezen als het belang van eiseres bij behoud van de bestaande toestand zwaarder woog dan het belang van de curator bij de uitvoerbaarheid van het vonnis.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeerde het Gerecht dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van omstandigheden die rechtvaardigden dat van de eerdere beslissing moest worden afgeweken. Het Gerecht wees de vordering van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van de curator. Het vonnis werd uitgesproken op 10 maart 2021.

Uitspraak

Vonnis van 10 maart 2021
Behorend bij KG nr. AUA202100323
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiseres],
te Aruba,
hierna te noemen: [eiseres],
eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes,
tegen:
[naam curator]in zijn hoedanigheid van curator naar het federale recht van de Verenigde Staten van Amerika van wijlen
[naam overledene],
domicilie gekozen te Aruba,
hierna onderscheidenlijk te noemen: de curator en [overledene],
gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. W.J. Noordhuizen,

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verzoek van [eiseres] tot het geven van een ordemaatregel hangende deze zaak;
- de afwijzende beslissing van dit Gerecht op dat verzoek;
- de producties zijdens partijen;
- de mondelinge behandeling op 19 februari 2021.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
overledene] heeft op 1 juni 2007 de volgende onroerende zaken in Aruba gekocht: het perceel kadastraal bekend als 1 L 2045 van 2233 m² gelegen te [naam perceel] en het perceel kadastraal bekend als 1 L 4393 van 1233 m² gelegen te [naam perceel-A] zonder nummer (hierna: de woning).
2.2 [
overledene] is op 6 januari 2017 op eigen verzoek failliet verklaard. De curator is met ingang van 6 januari 2017 door de
U.S. Bankruptcy Court, District of New Yersey(Newark), benoemd tot curator in het faillissement van [overledene].
2.3 [
overledene] is op 28 november 2018 in Aruba overleden.
2.4
In de verklaring van 19 juni 2020 van de curator aan de
U.S. Bankrupty Court, District of New Jerseystaat onder meer:

5. All assets of [naam overledene] at the time of filing his Bankruptcy petition are property of the Bankruptcy Estate under Federal Bankruptcy Law. See 11 U.S.C. Section 541. Mr. [overledene] did not disclose all of his assets at the time of filing his petition. In fact, he concealed his assets.
6. The death of [naam overledene] does not in any way stop or cease the bankruptcy or the administration of the Estate and the liquidation and administration of the Assets of the Estate in the Bankruptcy Proceeding.
7. Since the passing of [naam overledene]], I have become aware that [naam overledene]] owned property in Aruba. This property was acquired by [naam overledene] [on or about June 1, 2007 (…). As such the Aruba property is property of the bankruptcy estate as it was an asset owned by the Debtor, [naam overledene]] at the time of the filing of his bankruptcy petition. As a trustee, I seek to take control of the Aruba Property pursuant to my powers and appointment under the Federal Bankruptcy Law.
2.5 [
eiseres] verblijft thans in de woning.
2.6
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van het Gerecht van 23 december 2020, in zaak nr. KG. nr. AUA202002768, heeft het Gerecht op verzoek van de curator [eiseres] bevolen om, binnen vier (4) weken na betekening van dit vonnis, de woning te ontruimen met alle daarin aanwezig personen en zaken, tenzij deze zaken eigendom zijn van de faillissementsboedel, en om de woning onder afgifte van de sleutels daarvan ter vrije beschikking te stellen van de curator.
2.7
Bij akte van 13 januari 2021 is [eiseres] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 december 2020.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1 [
eiseres] verzoekt dat het Gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, de curator beveelt de executie van het vonnis van 23 december 2020 te staken en gestaakt te houden totdat in hoger beroep en in de bodemzaak in eerste aanleg zal zijn beslist, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 10.000,- per dag of dagdeel dat de curator in gebreke zal zijn van het in dezen te wijzen vonnis, kosten rechtens.
3.2
De curator heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat hierna aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
De spoedeisendheid van de gevraagde voorziening volgt uit aard van de vordering.
4.2
De curator beschikt op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van het Gerecht van 23 december 2020 over een executoriale titel. Daarmee kan de curator tot tenuitvoerlegging van het vonnis en dus tot ontruiming van de woning overgaan. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of de tenuitvoerlegging van het vonnis op grond van artikel 438, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet worden geschorst totdat op het door [eiseres] tegen het vonnis ingestelde hoger beroep is beslist. Het Gerecht overweegt daarover als volgt.
4.3
Bij de beoordeling van onder meer een vordering op de voet van artikel 438 lid 2 Rv geldt hetgeen de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft overwogen:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
i. in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
i. in een incident tot zekerheidstelling;
ii. in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging;
iii. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.
e. In een kort geding over de tenuitvoerlegging van een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, geldt dat de schorsing alleen kan worden uitgesproken indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren.
4.4
Het gaat in deze zaak om een ontruimingsvonnis in kort geding waartegen een rechtsmiddel is ingesteld. De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is in dat vonnis niet gemotiveerd.
4.5
Dat betekent – gezien de hiervoor onder 4.3 weergegeven toetsingsmaatstaf – dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis toewijsbaar is, als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [eiseres] bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de curator bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis.
4.6 [
eiseres] heeft onder andere betoogd dat in die belangenafweging betrokken moet worden dat het vonnis van 23 december 2020 berust op een kennelijke misslag, omdat het Gerecht in de procedure die heeft geleid tot dat vonnis er ten onrechte van uit is gegaan dat zij een eis in reconventie had ingesteld. Verder heeft [eiseres] het in die procedure door haar gevoerde verweer dat zij erfgenaam is van [overledene], en het verweer, gegrond op de artikelen 4:29 en 4:30b lid 1 van de ontwerp-Landsverordening tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (AB 1989 no GT 100), opnieuw toegelicht. In dit verband heeft [eiseres] ook aangevoerd dat zij ten tijde van die procedure niet beschikte over bewijs voor de door haar in het kader van deze verweren ingenomen stellingen.
4.7
Ook indien ervan wordt uitgegaan dat, zoals [eiseres] stelt, het Gerecht in voormelde procedure ten onrechte heeft beslist op een eis in reconventie, geeft dat geen grond voor het oordeel dat thans niet moet worden uitgegaan van de ten uitvoer te leggen ontruimingsbeslissing in het vonnis van 23 december 2020 en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, nu niet valt in te zien dat ingeval [eiseres] geen eis in reconventie had ingesteld, dit tot een andere beslissing had geleid.
Ten aanzien van de toelichting en nadere feitelijke onderbouwing van de in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 23 december 2020 gevoerde verweren, geldt dat [eiseres] niet heeft betoogd dat en waarom de door het Gerecht ter zake gegeven overwegingen en oordelen berusten op een kennelijke misslag. Reeds om deze reden moet in deze procedure worden uitgegaan van de aan de ontruimingsbeslissing ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en dient de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende hoger beroep buiten beschouwing te blijven.
4.8
In hetgeen [eiseres] voorts heeft aangevoerd, ziet het Gerecht geen rechtvaardiging voor afwijking van voormeld uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de door [eiseres] gestelde belangen bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist niet zwaarder wegen dat die van de curator bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 23 december 2020. Ter zitting heeft [eiseres] desgevraagd verklaard dat zij zo nodig andere woonruimte kan verwerven en dat zij samen met haar huidige levenspartner de mogelijkheden beziet om met financiering de woning aan te kopen. Dat zij niet in aanmerking komt voor ieder huurappartement, omdat zij twee honden heeft, acht het Gerecht niet een afdoende zwaar belang. Voorts heeft de curator ter zitting onweersproken gesteld dat indien [eiseres] in hoger beroep gelijk krijgt, zij bij ontruiming – ook naar het ter zake geldende recht van de Verenigde Staten – een boedelvordering heeft. Hiertegenover staat het belang van de curator bij het verkrijgen van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de boedel en het voortvarend afwikkelen van het faillissement.
4.9
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten van de curator. Er is geen aanleiding om [eiseres] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
5.1
wijst de vordering af;
5.2
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van de curator worden begroot op Afl. 1.500,- aan salaris van de gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.