In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Croes, een kort geding aangespannen tegen de curator van de overledene, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J. Noordhuizen. De procedure volgde op een eerder vonnis van 23 december 2020, waarin de curator was bevolen om eiseres te ontruimen uit een woning die eigendom was van de overledene, die op 28 november 2018 was overleden. Eiseres verzocht het Gerecht om de executie van dit vonnis te schorsen totdat er in hoger beroep was beslist.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de overledene had onroerend goed in Aruba verworven en was op 6 januari 2017 failliet verklaard. De curator stelde dat de woning deel uitmaakte van de faillissementsboedel. Eiseres, die in de woning verbleef, voerde aan dat het vonnis van 23 december 2020 berustte op een kennelijke misslag en dat zij erfgenaam was van de overledene. Het Gerecht overwoog dat de curator beschikte over een executoriale titel en dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging alleen kon worden toegewezen als het belang van eiseres bij behoud van de bestaande toestand zwaarder woog dan het belang van de curator bij de uitvoerbaarheid van het vonnis.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeerde het Gerecht dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van omstandigheden die rechtvaardigden dat van de eerdere beslissing moest worden afgeweken. Het Gerecht wees de vordering van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van de curator. Het vonnis werd uitgesproken op 10 maart 2021.