In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap [Naam VBA] een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wegens wanbetaling van een lening. De overeenkomst van geldlening, die op 31 maart 2017 tot stand kwam, betrof een bedrag van Afl. 18.820,00 dat door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] was ontvangen. [gedaagde 3] had zich borg gesteld voor de terugbetaling van deze lening. De lening diende in 60 maandelijkse termijnen te worden terugbetaald, maar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn tekortgeschoten in hun betalingsverplichtingen. Hierdoor heeft [Naam VBA] conservatoir beslag gelegd op het loon van [gedaagde 3].
Tijdens de procedure is vastgesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet verschenen zijn en dat verstek is verleend. De vordering van [Naam VBA] tot betaling van de hoofdsom van Afl. 32.352,92, vermeerderd met rente en kosten, is door de rechter toegewezen, omdat deze niet ongegrond of onrechtmatig werd geacht. De rechter heeft echter geoordeeld dat de gevorderde contractuele rente van 19% per jaar met ingang van 1 januari 2020 niet kan worden toegewezen, omdat dit zou leiden tot dubbele rente over de periode tot de einddatum van het contract op 30 april 2022.
De zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere uitlating door [Naam VBA] over de gevorderde rente na 1 mei 2022 en de buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft alle overige beslissingen aangehouden en de zaak zal op een later moment verder worden behandeld.