ECLI:NL:OGEAA:2021:159
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Weigering verblijfsvergunning op basis van inkomensvereiste en inreisverbod
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een verblijfsvergunning. De appellant, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel huishoudelijk personeel. Deze aanvraag werd op 22 augustus 2019 afgewezen door de verweerder, waarna de appellant bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 7 februari 2020 ongegrond verklaard, wat leidde tot een pro-forma beroep door de appellant op 20 maart 2020. De zaak werd behandeld op 14 december 2020, waarbij de verweerder niet aanwezig was.
De rechter overwoog dat volgens artikel 9 van de Landsverordening toelating en uitzetting, een verzoek om verlening van een vergunning kan worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat de betrokkene over voldoende middelen van bestaan beschikt. De verweerder had gesteld dat het aan de appellant opgelegde inreisverbod nog niet was verstreken en dat de appellant niet voldeed aan het inkomensvereiste, omdat hij niet had aangetoond dat de garantsteller een inkomen van minimaal Afl. 50.000,- bruto per jaar had.
De appellant betoogde dat de verweerder zich ten onrechte op dit standpunt had gesteld, onder verwijzing naar een inkomensverklaring van de garantsteller. De rechter oordeelde echter dat de appellant deze verklaring niet eerder had overgelegd in de bezwaarfase, waardoor de verweerder terecht had geconcludeerd dat de appellant niet voldeed aan de vereisten voor de verlening van de verblijfsvergunning. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en kan binnen zes weken worden aangevochten bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.