ECLI:NL:OGEAA:2021:164

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001991
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening bouwvergunning door de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu

In deze zaak heeft de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu op 21 mei 2019 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartement op een specifiek perceel. De appellant, die in persoon procedeerde, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en op 20 augustus 2020 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, nadat zijn bezwaar op 16 juli 2020 ongegrond was verklaard. De zitting vond plaats op 16 november 2020, waar zowel de appellant als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren, evenals een derde-belanghebbende.

De rechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Bouw- en Woningverordening (Bwv). De appellant betoogde dat de bouwvergunning in strijd was met artikel 22 van de Bwv, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met een goedgekeurd verkavelingsplan. Dit betoog werd verworpen, omdat een koopovereenkomst geen goedgekeurd verkavelingsplan is. Daarnaast voerde de appellant aan dat de gevelrooilijn werd overschreden, maar ook dit betoog faalde, aangezien de definitie van gevelrooilijn in de Bwv niet de door de appellant gesuggereerde interpretatie ondersteunt.

De rechter concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 18 januari 2021, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 18 januari 2021
Lar nr. AUA202001991

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
procederend in persoon,
gericht tegen:

de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 21 mei 2019 heeft verweerder aan [naam derdebelanghebbende] (hierna: derde-belanghebbende) een bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartement op het perceel [adres] (hierna: het bouwplan en het perceel).
Bij beschikking van 16 juli 2020 heeft verweerder het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking van 21 mei 2019 gehandhaafd.
Daartegen heeft appellant op 20 augustus 2020 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft het beroep ter zitting behandeld op 16 november 2020, waar appellant in persoon en verweerder bij voornoemde gemachtigde zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord derde-belanghebbende, vertegenwoordigd door [naam].
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Bouw- en Woningverordening (hierna: Bwv) wordt in deze landsverordening onder gevelrooilijn verstaan: de lijn die bij het oprichten of het gedeeltelijk vernieuwen van een gebouw, behoudens bij of krachtens deze landsverordening toegelaten afwijkingen, op het te bebouwen terrein aan de naar de weg gekeerde zijde niet mag worden overschreden.
Ingevolge artikel 15 worden bouwvergunningen verleend door de minister, belast met publieke werken.
Ingevolge artikel 22 is een beslissing tot het verlenen van een voorwaardelijke bouwvergunning of tot gehele of gedeeltelijke weigering steeds met redenen omkleed en kan slechts gegrond zijn op één of meer van de volgende omstandigheden:
a. dat de aanvraag, de tekening, de omschrijving of het gebouw of gebouwsgedeelte niet voldoet aan de voorschriften, bij of krachtens deze landsverordening gegeven;
b. dat het gebouw ook in verband met de toegepaste bouwwijze niet zodanige hechtheid kan geacht worden te zullen bezitten, dat het voor het leven van de bewoners of gebruikers of voor de omgeving geen gevaar oplevert;
c. dat de afmetingen van de vertrekken of van de trappen of het aantal of de inrichting van de privaten of het aantal toegangswegen voor licht en lucht onvoldoende te achten zijn;
d. dat het gebruik van het gebouw of gebouwsgedeelte schadelijk voor de openbare gezondheid of voor de gezondheid van de gebruikers te achten is;
e. dat het gebouw of gebouwsgedeelte niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of wegens zijn ligging of bouwwijze hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn;
f. dat de weg waaraan de woning zal komen te liggen, niet voldoet aan de eisen die betreffende het tracé, de breedte en de constructie daarvan, rekening houdende met de aard van de woning en de eis van begaanbaarheid van de weg voor de overheidsdiensten, gesteld worden;
g. dat het gebruik van het gebouw, dan wel het gebruik van de zich aan, bij of in het gebouw bevindende faciliteiten groot gevaar zal opleveren voor de vrijheid en de veiligheid van het verkeer;
h. dat het bouwplan in strijd is met de voorschriften van een ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften;
i. dat het bouwplan in strijd is met de voorwaarden, behorende bij een goedgekeurd verkavelingsplan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, is het verboden bij het oprichten of het gedeeltelijk vernieuwen of het als eigenaar laten oprichten of het gedeeltelijk laten vernieuwen van een gebouw de vastgestelde gevelrooilijn te overschrijden.
Ingevolge het tweede lid kan de minister, belast met publieke werken, indien geen rooilijn is vastgesteld, bij het uitgeven van een bouwvergunning de rooilijn aangeven.
De beoordeling
2.1
Appellant betoogt dat verweerder de bouwvergunning in strijd met artikel 22, aanhef en onder i, van de Bwv heeft verleend, omdat het bouwplan in strijd is met een goedgekeurd verkavelingsplan. In dit verband verwijst hij naar overgelegde passages uit een notariële akte betreffende de koop van het perceel, waarbij de verkoper en koper bepaalde voorwaarden zijn overeengekomen.
2.2
Dit betoog faalt. Een koopovereenkomst met betrekking tot een perceel is geen goedgekeurd verkavelingsplan als bedoeld in artikel 22, aanhef en onder i, van de Bwv.
Voor zover appellant beoogt te betogen dat verweerder ten onrechte voor het bouwplan vergunning heeft verleend, omdat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in de koopovereenkomst, faalt dat betoog evenzeer, reeds omdat een beslissing tot weigering van een bouwvergunning slechts gegrond kan zijn op de in artikel 22 van de Bw vermelde omstandigheden en deze weigeringsgronden bovendien dwingend van aard zijn.
2.3
Appellant betoogt verder dat verweerder de bouwvergunning in strijd met artikel 22, aanhef en onder a, van de Bwv heeft verleend, omdat met het bouwplan de gevelrooilijn wordt overschreden. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan is voorzien op minder dan vijf meter van de grens met het buurperceel.
2.4
Ook dit betoog faalt. In de Bwv is de gevelrooilijn is gedefinieerd als de lijn op het perceel die aan de naar de weg gekeerde zijde niet mag worden overschreden. Vast staat dat het bouwplan deze lijn niet overschrijdt. Voor het betoog van appellant dat onder gevelrooilijn ook moet worden verstaan de niet te overschrijden lijnen aan de overige zijden van het perceel, geeft de definitie uit de Bwv geen aanknopingspunt.
2.5
Het voor het eerst ter zitting gevoerde betoog dat derde-belanghebbende in afwijking van de bouwvergunning heeft gebouwd en dat de realisatie van het bouwplan extra wateroverlast op het perceel van appellant veroorzaakt, wordt wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Niet is gebleken dat appellant dit niet eerder heeft kunnen aanvoeren.
2.6
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd