ECLI:NL:OGEAA:2021:198

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AUA202002426
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 12 april 2021 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van de appellant, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, inzake een verblijfsvergunning. De appellant had op 8 mei 2020 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een verblijfsvergunning, maar het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar werd pas op 28 september 2020 ingediend, wat buiten de wettelijke termijn viel.

Het Gerecht overwoog dat volgens artikel 20 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) het bestuursorgaan binnen zes weken na de dagtekening van het advies op het bezwaarschrift diende te beslissen. Aangezien de termijn voor het indienen van beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift op 25 september 2020 verstreek, was het beroep dat op 28 september 2020 werd ingediend niet-ontvankelijk. De appellant had bovendien geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om aannemelijk te maken dat hij het beroepschrift tijdig had ingediend.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van termijnen in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van termijnoverschrijding voor de ontvankelijkheid van beroepen. Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen grondslag was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 12 april 2021
Lar nr. AUA202002426

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 17 april 2020 heeft verweerder het verzoek van appellant om hem een verblijfsvergunning te verlenen met als doel arbeid in loondienst afgewezen.
Daartegen heeft appellant heeft op 8 mei 2020 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellant op 28 september 2020 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 17 november 2020 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2021. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Lar neemt het bestuursorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, bedraagt, indien het beroepschrift betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, de termijn voor het indienen van een beroepschrift acht weken en gaat deze in op de dag, waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig op het bezwaarschrift te beslissen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt een beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard, indien het is ingediend, nadat de termijn is verstreken.
2. Het bezwaarschrift is op 8 mei 2020 ingediend, zodat verweerder binnen twaalf weken na ontvangst daarvan, dat wil zeggen uiterlijk op 31 juli 2020, op het daarbij gemaakte bezwaar diende te beschikken. Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Lar kon uiterlijk op 25 september 2020 tegen het uitblijven van zodanige beschikking beroep worden ingesteld.
3. Het beroepschrift is op 28 september 2020, derhalve buiten deze termijn, ingediend. Ter zitting is appellant in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hij het beroepschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden, zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Lar. Van die gelegenheid heeft appellant geen gebruik gemaakt.
4. Gelet op het vorenoverwogene, is het beroep niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grondslag.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 12 april 2021, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.