ECLI:NL:OGEAA:2021:202

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001207
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het niet onverwijld melden van ongebruikelijke transacties door een casino

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Centrale Bank van Aruba en de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam VBA]. De zaak betreft een bestuurlijke boete die aan [naam VBA] is opgelegd vanwege het niet onverwijld melden van ongebruikelijke transacties, zoals vereist onder de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf). De Bank had op 9 april 2019 een boete van Afl. 300.000,- opgelegd, welke later werd gehandhaafd na bezwaar van [naam VBA]. De vennootschap heeft op 5 mei 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing van de Bank, waarbij de hoogte van de boete ter discussie stond.

Tijdens de zitting op 1 februari 2021 heeft [naam VBA] haar standpunt toegelicht, waarbij zij betoogde dat de opgelegde boete niet evenredig was aan de overtreding. De Bank had de boete vastgesteld op basis van de ernst van de overtredingen, waarbij [naam VBA] negen ongebruikelijke transacties niet had gemeld en dertig transacties niet onverwijld had gerapporteerd. De Bank had het basisbedrag van de boete verlaagd met 40% omdat [naam VBA] de overtredingen alsnog had gemeld en er geen toezichtshistorie was.

Het Gerecht oordeelde dat de Bank terecht de hoogte van de boete had vastgesteld en dat [naam VBA] niet voldoende had aangetoond dat de boete de continuïteit van de onderneming in gevaar zou brengen. De rechter concludeerde dat de ernst van de overtredingen en de verantwoordelijkheid van [naam VBA] niet afdoen aan de hoogte van de boete. Het beroep van [naam VBA] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Lwtf en de verantwoordelijkheden van vergunninghouders in de casino-industrie.

Uitspraak

Uitspraak van 15 maart 2021
Lar nr. AUA202001207

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Naam VBA],
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE, hierna: [naam VBA]
gemachtigden: de advocaten mrs. A.M. Wever en M. Bemer,
gericht tegen:

CENTRALE BANK VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER, hierna: de Bank,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A.D.A. Carlo.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 9 april 2019 heeft de Bank aan [naam VBA] een bestuurlijke boete opgelegd van Afl. 300.000,-.
Bij beschikking van 24 maart 2020 heeft de Bank het daartegen door [naam VBA] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking van 9 april 2019 gehandhaafd.
Hiertegen heeft [naam VBA] op 5 mei 2020, aangevuld op 12 november 2020, beroep ingediend.
De Bank heeft op 26 november 2020 een verweerschrift ingediend.
[naam VBA] heeft nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2021. [naam VBA] is verschenen bij de gemachtigde mr. M. Bemer. Tevens was aanwezig de heer [heer X] (aandeelhouder van Liv Casino). Verweerder is verschenen bij de gemachtigde mr. A.A.D.A. Carlo. Tevens was aanwezig mr. G. Croes-Flemming (manager legal services van de Bank).
De uitspraak is hierna bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1 [
naam VBA], h.o.d.n. [handelsnaam], is in het bezit van een vergunning zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening Hazardspelen (hierna: casinovergunning) voor de exploitatie van een casino in het [naam VBA] Aruba. De exploitatie van het casino is door [naam VBA] uitbesteed aan Exi-Gaming Executive Island Gaming Management N.V. h.o.d.n. Liv Casino.
1.2
De Bank heeft van 16 april 2018 tot en met 18 april 2018 een onderzoek verricht bij [naam VBA]. Het onderzoek was gericht op de naleving van artikel 3, eerste lid van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (cliëntenonderzoek) en de naleving van artikel 26, gelezen in verbinding met artikel 46, van de Lwtf betreffende de procedures ten behoeve van het melden van ongebruikelijke transacties.
1.3
Bij brief van 11 maart 2019 heeft de Bank aan [naam VBA] het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete kenbaar gemaakt en [naam VBA] in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze naar voren te brengen. [naam VBA] heeft van de gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening hazardspelen is de minister van Justitie bevoegd, onder door hem te stellen voorwaarden en waarborgen vergunning te verlenen tot het exploiteren van hazardspelen in daartoe met name aan te wijzen en speciaal daarvoor ingerichte hotels.
Ingevolge artikel 2, voor zover thans van belang, is de in artikel 1 bedoelde vergunning persoonlijk en niet voor overdracht vatbaar.
2.2
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder dienstverlener verstaan: een financiële of een aangewezen niet-financiële dienstverlener, en onder aangewezen niet-financiële dienstverlener: een casino zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Landsverordening Hazardspelen.
Ingevolge artikel 25 stelt de minister, na overleg met het Meldpunt en zo nodig per daarbij te onderscheiden groepen dienstverleners of categorieën transacties, indicatoren vast aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. Ingevolge artikel 26, eerste lid, meldt een dienstverlener een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie hem bekend is geworden, aan het Meldpunt.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, kan de Bank ter zake van de overtreding van bij of krachtens artikel 26 gestelde voorschriften, een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid kan de Bank ter zake van de in het eerste lid bedoelde feiten ook een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste Afl. 1.000.000,-.
Ingevolge het vijfde lid worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels gesteld met betrekking tot de grondslagen voor de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete per overtreding. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen.
2.3
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties, geldt als indicator voor de melding van verrichte of voorgenomen contante transacties door casino’s, alle transacties ter waarde van Afl. 5.000,- of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta, of meer.
2.4
Ingevolge artikel 2 van het Landsbesluit grondslagen bestuurlijke handhaving Lwtf, valt een overtreding van artikel 26, eerste lid van de Lwtf onder categorie 2.
Ingevolge artikel 4 geldt ten aanzien van de basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen voor de bestuurlijke boete de volgende indeling:
Categorie
Basisbedrag
Minimumbedrag
Maximumbedrag
1
Afl. 50.000,-
Afl. 0,-
Afl. 100.000,-
2
Afl. 500.000,-
Afl. 0,-
Afl. 1.000.000,-
Ingevolge artikel 5, eerste lid, stelt de Bank een bestuurlijke boete vast op het basisbedrag.
Ingevolge het tweede lid, verlaagt of verhoogt de Bank het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste 100%, indien een dergelijke verlaging of verhoging gerechtvaardigd wordt door:
a. de ernst of de duur van de overtreding, of
b. de mate van verwijtbaarheid van de overtreder.
Ingevolge het derde lid, houdt de Bank bij het vaststellen van de bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder. Daarbij kan de Bank de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met ten hoogste 100%.
De beoordeling
3.1
Niet meer in geschil is en ook het gerecht stelt vast dat [naam VBA] – als houder van de casinovergunning – artikel 26, eerste lid, van de Lwtf heeft overtreden, door gedurende de periode van 1 februari 2017 tot en met 31 maart 2018 negen ongebruikelijke transacties in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties niet te melden aan het Meldpunt en 30 ongebruikelijke transacties niet onverwijld te melden. Het geschil is in beroep beperkt tot de hoogte van de boete.
3.2
Ten aanzien van de hoogte van de boete heeft de Bank aan de beschikking van 24 maart 2020 ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Lwtf, in samenhang met artikel 4 van het Landsbesluit grondslagen bestuurlijke handhaving Lwtf, het basisbedrag Afl. 500.000,- bedraagt. De Bank heeft met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van voormeld landsbesluit het basisbedrag van Afl. 500.000,- met 40% verlaagd, onder meer in aanmerking genomen dat [naam VBA] de negen ongebruikelijke transacties alsnog heeft gemeld en zij geen toezichtshistorie heeft. De Bank heeft in het door [naam VBA] gevoerde draagkrachtverweer geen aanleiding gezien tot verdere verlaging van de boete, nu [naam VBA] niet met controleerbare financiële gegevens onderbouwd heeft aangetoond dat de opgelegde boete de continuïteit van de instelling of de bedrijfsvoering in gevaar brengt en dat de draagkracht van [naam VBA] beperkt is. Daarbij heeft de Bank in aanmerking genomen dat uit de overgelegde jaarcijfers over het boekjaar 2018 valt af te leiden dat [naam VBA] in 2018 een eigen vermogen had van US$ 55,8 miljoen.
3.3 [
naam VBA] betoogt dat de boete, gelet op het bepaalde in artikel 5, tweede en derde lid, van het Landsbesluit, niet evenredig is aan de overtreding. De Bank heeft in de geringe ernst en duur van de overtreding, alsmede de geringe verwijtbaarheid van Liv Casino, ten onrechte geen aanleiding gezien de boete verder te matigen. Verder heeft de Bank bij het vaststellen van de boete ten onrechte de draagkracht van [naam VBA] betrokken en niet die van Liv Casino, die het casino voor [naam VBA] beheert.
3.3.1
Dit betoog faalt. Zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen, staat vast dat [naam VBA] artikel 26, eerste lid, van de Lwtf heeft overtreden, door gedurende de periode van 1 februari 2017 tot en met 31 maart 2018 negen ongebruikelijke transacties in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties niet te melden aan het Meldpunt en 30 ongebruikelijke transacties niet onverwijld te melden, hetgeen een ernstige overtreding is. Dat, naar gesteld, ten tijde van het opleggen van de boete, geen overtreding van voormelde bepaling meer plaatsvond, doet aan die ernst niet af. Evenmin is sprake van verminderde verwijtbaarheid aan de kant van [naam VBA]. [naam VBA], als houder van een casinovergunning, mag bekend worden verondersteld met haar verplichting op grond van artikel 26, eerste lid, van de Lwtf. Zij heeft desondanks die verplichting verzaakt, al dan niet door het beheer van het casino over te dragen aan een onderneming die ten tijde van de overtredingen een jaar operationeel was en om die reden onvoldoende bekend was met de uit deze bepaling voor haar voortvloeiende verplichtingen, zoals door [naam VBA] gesteld.
3.3.2
Ten aanzien van het draagkrachtverweer overweegt het gerecht als volgt. Bij het vaststellen van de hoogte van de boete is de Bank gehouden om rekening te houden met de draagkracht van de overtreder, in dit geval [naam VBA]. Geen rechtsregel verplicht de Bank ertoe om daarbij mede rekening te houden met de draagkracht van een onderneming, die in een privaatrechtelijke rechtsverhouding tot de overtreder staat. Voor zover [naam VBA] heeft betoogd dat Liv Casino uit hoofde van een tussen partijen gesloten overeenkomst gehouden is om [naam VBA] een bedrag ter hoogte van de bestuurlijke boete te betalen, hetgeen tot het faillissement van Liv Casino zal leiden, is dat een omstandigheid die in de privaatrechtelijke rechtsverhouding tussen [naam VBA] en Liv Casino een rol kan spelen.
Het betoog van [naam VBA] dat ook zij, gezien haar financiële draagkracht op dit moment, niet in staat is om de aan haar opgelegde boete te voldoen, faalt evenzeer. Volgens vaste rechtspraak ligt het op de weg van degene die zich daarop beroept, om zijn financiële draagkracht deugdelijk te onderbouwen. De enkele niet nader onderbouwde stelling van [naam VBA] dat zij in het jaar 2020 een aanzienlijk verlies heeft geleden en er gelet op de gevolgen van de coronapandemie geen zicht is op herstel op korte termijn, is daartoe onvoldoende.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 15 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.