ECLI:NL:OGEAA:2021:203

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001931
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een vervoervergunning en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 mei 2021 uitspraak gedaan over de intrekking van een vervoervergunning van de minister van Transport, Communicatie en Primaire Sector. De minister had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de verweerder, die op 29 juni 2020 was gedaan. De minister ontving de beschikking tot intrekking op 29 november 2018, maar diende zijn bezwaar pas op 3 januari 2019 in, wat buiten de wettelijke bezwaartermijn viel. De minister voerde aan dat hij tevergeefs had geprobeerd om het bezwaarschrift in te dienen in december 2018, maar het gerecht oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig had geprobeerd bezwaar te maken. De rechter concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte naleving van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

Uitspraak van 10 mei 2021
Lar nr. AUA202001931

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
gericht tegen:

de minister van Transport, Communicatie en Primaire Sector,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 25 oktober 2018 heeft verweerder de vervoervergunning van appellant ingetrokken.
Bij beschikking van 29 juni 2020 heeft verweerder het daartegen door appellant op 3 januari 2019 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Daartegen heeft appellant op 10 augustus 2020 beroep ingesteld.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2021, waar partijen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 11, eerste lid van de Lar, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze in op de dag na die, waarop de beschikking is gedagtekend.
Ingevolge artikel 12, derde lid, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
2.2
Appellant betoogt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat hij de beschikking waartegen het bezwaar zich richt eerst op 29 november 2018 heeft ontvangen en dat hij gedurende de maand december 2018 tevergeefs heeft geprobeerd het bezwaarschrift in te dienen bij het Bestuurskantoor en BID, maar dat gedurende de maand december geen bezwaarschriften in ontvangst worden genomen. Het bezwaarschrift is op 3 januari 2019, de eerste werkdag van het nieuwe jaar, ingediend en daarmee zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kon worden, aldus appellant.
2.3
Dit betoog faalt. Vast staat dat het bezwaar buiten de bezwaartermijn, die eindigde op 6 december 2018, is ingediend. Appellant heeft de beschikking van 25 oktober 2018 ontvangen op 29 november 2018, derhalve binnen de bezwaartermijn. Appellant kon dan ook, desnoods op nader aan te voeren gronden, voor het einde van de bezwaartermijn bezwaar maken. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, is geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder de termijnoverschrijding ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht. Het bezwaarschrift is gedagtekend 27 december 2018 en derhalve buiten de bezwaartermijn. Gelet hierop heeft appellant zijn - door verweerder bovendien gemotiveerd weersproken - stelling dat hij gedurende de maand december 2018 en aldus ook binnen de bezwaartermijn tevergeefs heeft geprobeerd om het bezwaarschrift in te dienen, omdat de desbetreffende instanties in de maand december weigeren bezwaarschriften in ontvangst te nemen, onvoldoende toegelicht.
2.4
Het beroep is ongegrond.
2.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 10 mei 2021, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.