ECLI:NL:OGEAA:2021:205

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
AUA202001895
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar inzake bouwvergunning voor hotelgebouw

In deze zaak heeft de coöperatieve vereniging Playa Linda Resort een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor een hotelgebouw op 6 januari 2020. Na het indienen van de aanvraag heeft de directeur van de Dienst Openbare Werken (DOW) op 19 maart 2020 om aanvullende gegevens verzocht. Appellante heeft op 9 april 2020 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op de bouwaanvraag. Vervolgens heeft appellante op 10 augustus 2020 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, omdat er geen beslissing was genomen op het bezwaar.

De zitting vond plaats op 1 februari 2021, waarbij zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd waren. Het gerecht heeft vastgesteld dat de verweerder in gebreke is gebleven om tijdig op de aanvraag te beslissen, wat heeft geleid tot de conclusie dat het bezwaar tijdig is ingediend. Het gerecht oordeelt dat de afwijzende beslissing op het bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd en verklaart het beroep gegrond. Verweerder wordt opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak een reële beslissing te nemen op het bezwaar van appellante.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellante, begroot op Afl. 350,-, en het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- dient aan haar te worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 15 maart 2021. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 15 maart 2021
Lar nr. AUA202001895

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

de coöperatieve vereniging PLAYA LINDA RESORT,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. V.C. Perše,
gericht tegen:

de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Op 6 januari 2020 heeft appellante bij verweerder een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor een hotelgebouw.
Tegen het uitblijven van een beschikking op die aanvraag heeft appellante op 9 april 2020 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beschikking op dat bezwaar heeft appellante op 10 augustus 2020 beroep ingesteld bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2021. Appellante is verschenen bij de gemachtigde voornoemd en de advocaat mr. R.A. Wix. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Op 6 januari 2020 heeft appellante bij verweerder een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor een hotelgebouw.
1.2
Bij brief van 19 maart 2020 heeft de directeur van Dienst Openbare Werken (DOW) appellante om ontbrekende gegevens of stukken verzocht. De directeur schrijft onder meer:
“(…)
De wijzigingen en/of additionele gegevens zijn:
De dienst Brandweer kan uit oogpunt van brandveiligheid geen advies uitbrengen daar er onvoldoende informatie aanwezig is. Bovendien dient de bestektekening schaal 1:100 te worden ingediend.
Voor wat betreft de brandveiligheid wordt u verzocht in overleg met de afdeling Preventie van de dienst Brandweer, de nodige wijzigingen aan te brengen.
(…)
Indien de desbetreffende gegevens, met bijbehorende situatietekeningen, niet binnen 30 dagen na dagtekening dezes brief bij deze dienst zijn ingediend, zal uw bouwaanvraag op grond van ‘Bouw- en woningverordening’ aan de minister belast met infrastructuur worden voorgelegd ter afwijzing.”
1.3
Bij emailbericht van 9 april 2020 doet appellante verweerder een aantal additionele gegevens toekomen.
1.4
Op 1 juli 2020 heeft appellante gewijzigde tekeningen bij de DOW ingediend.
1.5
Tegen het uitblijven van een beschikking op de onder 1.1 vermelde bouwaanvraag heeft appellante op 9 april 2020 bezwaar gemaakt.
1.6
Tegen het uitblijven van een beslissing op het onder 1.5 vermelde bezwaar heeft appellante op 10 augustus 2020 beroep ingesteld.
Het wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Bouw- en woningverordening (Bwv) wordt op een aanvraag beslist binnen zes weken na de datum van indiening van de aanvraag. Deze termijn kan voor woningen en gebouwen van eenvoudige aard met ten hoogste zes weken en voor overige gebouwen met ten hoogste twaalf weken worden verlengd. Een beslissing tot verlenging wordt schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid wordt de termijn waarbinnen op de aanvraag wordt beslist, opgeschort met ingang van de dag waarop aan de aanvrager is verzocht nadere inlichtingen te verschaffen, tot de dag waarop deze inlichtingen zijn verschaft of een daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Ingevolge het derde lid wordt de beslissing op een aanvraag onverwijld schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager, onder terugzending van één van de ingezonden tekeningen.
2.2
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de termijn acht weken, indien het bezwaarschrift evenwel betrekking heeft op het uitblijven van een beschikking, en gaat hij in op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig een beschikking te geven.
Ingevolge artikel 12 eerste lid, wordt een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
De beoordeling
3.1
Het gerecht overweegt dat appellante tijdig in beroep is gekomen tegen het uitblijven van een beslissing op het op 9 april 2020 ingediende bezwaarschrift.
3.2
Het beroep is gericht tegen het met een afwijzende beslissing gelijkgestelde uitblijven van een beslissing op bezwaar, welke naar zijn aard ongemotiveerd is. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat nog geen beslissing op de aanvraag van 6 januari 2020 noch op het bezwaar van 9 april 2020 is genomen. Gelet op het voorgaande is het gerecht van oordeel dat de als afwijzende beslissing op het bezwaar geldende beschikking niet deugdelijk is gemotiveerd en daarom niet in stand kan blijven. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
3.3
Het gerecht ziet geen aanleiding om zelf in de zaak voorzien, strekkende tot onder meer niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Daartoe overweegt het als volgt. De aanvraag is ingediend op 6 januari 2020 (zie 1.1). Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Bwv had verweerder binnen zes weken na de datum van indiening van de aanvraag, te weten op 17 februari 2020, daarop dienen te beslissen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder de termijn om op de aanvraag te beslissen (schriftelijk) heeft verlengd. Het voorgaande brengt met zich dat verweerder op 18 februari 2020 in gebreke is geraakt om op de aanvraag te beslissen. Hieruit volgt dat appellante ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Lar, binnen acht weken nadat verweerder in gebreke is geraakt om tijdig een beschikking te geven, te weten uiterlijk op 14 april 2020, een bezwaarschrift kon indienen tegen het uitblijven van een beschikking op haar aanvraag. Zoals hiervoor is vermeld is het bezwaarschrift op 9 april 2020 en derhalve binnen de termijn ingediend.
3.4
Het voorgaande brengt met zich dat verweerder alsnog een reële beslissing dient te nemen, en wel binnen drie maanden na deze uitspraak.
3.5
Nu appellante met recht in beroep is gekomen en zich bij gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen, is aannemelijk geworden dat appellante hiertoe noodzakelijke kosten heeft gemaakt. De proceskostenvergoeding kan worden berekend op Afl. 350,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 0,25 (fictief beroep)).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar van appellante,
bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante van 9 april 2020,
veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 350,-,
gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 15 maart 2021, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.