ECLI:NL:OGEAA:2021:208

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
AUA202100223
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldlening in kort geding met betrekking tot opeisbaarheid

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, ging het om een kort geding waarin eiseres, een natuurlijke persoon, een vordering indiende tegen de naamloze vennootschap Banco di Caribe (Aruba) N.V. De kern van het geschil was of de vordering tot terugbetaling van een geldlening, die op 6 februari 2020 door de bank was opgeëist, volledig opeisbaar was. Eiseres had een geldlening van Afl. 30.096,- afgesloten met een looptijd van vijf jaar en had steeds aan haar betalingsverplichtingen voldaan. De bank stelde dat de lening opeisbaar was geworden op basis van de overeenkomst en de algemene voorwaarden, maar eiseres betwistte dit. Het Gerecht oordeelde dat de vordering van eiseres voldoende aannemelijk was en dat er geen grond was voor onmiddellijke opeisbaarheid van het openstaande bedrag. Het Gerecht wees de vordering van eiseres toe en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Eiseres kreeg toestemming om kosteloos te procederen, en de bank werd veroordeeld tot terugbetaling van Afl. 8.956,49, evenals de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 3 maart 2021
Behorend bij K.G. AUA202100223
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
te Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. H.U. Thielman,
tegen:
de naamloze vennootschap
BANCO DI CARIBE (ARUBA) N.V.,
te Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: BdC,
gemachtigde: de advocaat mr. M.L.J.J.P. Willems,

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de nadere producties zijdens partijen;
- de mondelinge behandeling op 12 februari 2021.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 19 mei 2017 hebben partijen een overeenkomst van geldlening gesloten, waarbij [eiseres] een bedrag van Afl. 30.096,- van BdC leent tegen een rente van 10% per jaar en met een betalingsverplichting van 59 maandelijkse termijnen van Afl. 776,-.
Partijen zijn daarbij verder onder meer het volgende overeengekomen:
“The loan payment will be through an automatic debit from current account (…)
The security for this loan is as follows:
- Salary assignment (already held).
(…)
Under this agreement the entire principal amount of the loan outstanding together with the accrued interest and all other liabilities will become immediately due and payable without any legal procedure being required if one or more of the following events shall occur, including but not limited to:
1. Any of the stipulation of this Agreement is not fulfilled or infringed upon, with non-fulfillment of infringement not rectified within twenty calendar day after written notice thereto;
(…)
6. Borrower is dismissed by or resigns from his present employer or stops with this present business, unless Borrower demonstrates to the Bank that he/she will be able to comply with his/her financial obligation towards the Bank;
(…)
The General conditions of the Bank, of which you were handed a copy, are considered to be binding upon, and do form an integral part of this agreement.”
2.2
In the “General Terms & Conditions of Banco di Caribe Aruba N.V.” (hierna: de algemene voorwaarden) is onder meer het volgende bepaald:
Article 11 Right to setoff/ Right of reversal
(…)
2. The Bank shall always be authorized to set off that which the client owes it, whether or not payable at once or under condition, against counterclaims of the client on the Bank, whether or not payable at once, irrespective of the currency in which these claims are expressed. (…).
Article 29 Immediate payment and assurance of security
1. All that client owes the Bank on whatever account shall be payable at once at all times, unless explicitly agreed otherwise in writing, or any statutory provision prescribes the observance of a term.
2. Each credit shall equally become payable immediately, even if a redemption term of notice term was agreed upon, or a certain due date was fixed:
a. a) if the conditions on which the credit was granted are not complied with by the client;
b) if the client is declared bankrupt, requests for a suspension of payments, or if goods or money and/or
credit lines, whether or not in current account, of the client are seized;
c) if the client is a legal entity or firm not being a legal entity, or partnership, in the event of liquidation
or dissolution, and if the person is a natural person, in case of his death or placement under
guardianship;
d) in the event that one of the circumstances mentioned under b) and c) presents itself in respect of a
surety of the client or in respect of the person who bound himself as joint and several debtor for the
debs of the client;
e) if it appears that the client gave the Bank incorrect information in order to obtain of extend a credit;
f) if the relation with the client has been terminated.
3. In the case mentioned above under a) through f) the client shall be in default at once, without notice of default being required.
4. The client shall be bound on demand to act upon the Bank’s order to pay the amount due, be this in whole or in part, as required by the Bank.
5. The client moreover shall be bound on demand by the Bank to provide security in the form and for the amount required by the Bank, or to supplement or replace any security provided that may have become insufficient. The extent of the security required shall be in reasonable proportion tot the amount needed to comply with the obligations in question of the client.
6. If the client should fail to act upon this demand, as also if the client should not comply in any other respect with his obligations as against the Bank – or any grounds whatsoever – the Bank shall be entitled, without giving notice to default, to realize as its choice all the securities or any part thereof at the time and in the manner as deemed advisable to it, in order to recover from the proceeds the amount due to the Bank, with interest and charges.
2.3
In januari 2020 is [eiseres] op 65-jarige leeftijd met pensioen gegaan.
2.4 [
Eiseres] heeft steeds aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening voldaan. Bij brief van 6 januari 2020 heeft BdC [eiseres] bericht dat de afbetalingsbalans van de persoonlijke lening Afl. 20.739,- bedraagt.
2.5
Op 30 januari 2020 heeft de voormalig werkgever van [eiseres] aan haar een bedrag van Afl. 21.952,85 aan cessantia betaald, door overmaking van dat bedrag op de betaalrekening van [eiseres] bij BdC.
2.6
Op 6 februari 2020 heeft BdC van de betaalrekening van [eiseres] een bedrag van Afl. 18.991,72, met als kenmerk “early closing loan” en van Afl. 52,77, met als kenmerk “interest paym loan”, overgemaakt op de rekening van de persoonlijke lening.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1 [
Eiseres] vordert dat het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad,
I. gebiedt dat BdC, al dan niet bij wijze van voorschot, het bedrag van Afl. 19.044,49, vermeerderd met de wettelijke rente, aan haar teruggeeft;
II. op straffe van een door BdC te verbeuren dwangsom van Afl. 500,- per dag of gedeelte daarvan dat BdC met naleving van dit vonnis in gebreke zal blijven;
III. dan wel een zodanige voorziening geeft, waartoe U E.A. in goede justitie billijk mag oordelen;
met veroordeling van BdC in de proceskosten.
3.2
BdC heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding zal de rechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken. De waarschijnlijkheid of zelfs aannemelijkheid dat de bodemrechter eiser al dan niet in het gelijk zal stellen met betrekking tot dat recht dat hij pretendeert is een belangrijke factor in dit proces.
4.2
BdC is tot overmaking van het bedrag van in Afl. 19.044,49 van de betaalrekening van [eiseres] naar de rekening van de persoonlijke lening overgegaan, omdat het openstaande bedrag op de persoonlijke lening volgens BdC op dat moment volledig opeisbaar was. BdC beroept zich daartoe op artikel 6 van de geldleningsovereenkomst. Dat zij gerechtigd was tot overmaking van dat bedrag, grondt BdC op artikel 11, lid 2, van de algemene voorwaarden. Volgens [eiseres] was het openstaande bedrag op dat moment niet volledig opeisbaar. [Eiseres] heeft steeds aan haar betalingsverplichtingen voldaan en zou – na gedeeltelijke aflossing – ook steeds aan haar betalingsverplichting kunnen blijven voldoen, aldus [eiseres].
4.3
Het Gerecht overweegt als volgt. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de vordering tot terugbetaling van de geldlening op 6 februari 2020 volledig opeisbaar was. Een vordering is opeisbaar op het moment waartegen de schuldeiser betaling kan vorderen. Wanneer dit in deze zaak het geval was, dient te worden beantwoord aan de hand van uitleg van hetgeen partijen ter zake zijn overeengekomen, in dit geval de overeenkomst van geldlening.
4.4
Bij de uitleg van de overeenkomst van geldlening is niet alleen de zuiver taalkundige betekenis van de bepalingen daarin van belang, maar komt het aan op de zin die [eiseres] en BdC in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 en HR 18 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5160). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien (HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2043).
4.5
Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van geldlening in mei 2017 was [eiseres] 62 jaar. De overeenkomst heeft een looptijd van vijf jaar, tot mei 2022. Tegen het eind van de looptijd van de overeenkomst van geldlening zou [eiseres] de pensioengerechtigde leeftijd ruimschoots zijn gepasseerd. Desgevraagd is namens BdC ter zitting te kennen gegeven dat bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening ook door partijen besproken is dat [eiseres] gedurende de looptijd van de overeenkomst de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. Onder deze omstandigheden moet het bepaalde in artikel 6 naar voorlopig oordeel zo worden uitgelegd, dat de enkele beëindiging van de ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van geldlening geldende arbeidsovereenkomst van [eiseres] niet leidt tot opeisbaarheid van het openstaande bedrag. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat BdC ervan op de hoogte was dat zij gedurende de looptijd van de overeenkomst van geldlening vanuit diverse instanties en voormalige werkgevers pensioeninkomens zou gaan ontvangen, dat zij een woning in eigendom heeft, vrij van hypotheek, en dat haar zoon bereid is zo nodig borg te staan.
4.6
Gelet hierop en nu vast staat dat [eiseres] steeds aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan en gesteld noch gebleken is dat ook overigens zich een grond voor onmiddellijke opeisbaarheid voordoet, brengt het voorgaande met zich dat het op 6 februari 2020 openstaande bedrag niet onmiddellijk opeisbaar was.
4.7
Ervan uitgaande dat het openstaande bedrag niet volledig opeisbaar was op 6 februari 2020 en nu ook overigens gesteld noch gebleken is dat overeenkomst van geldlening ter zake is gewijzigd, zijn de voor [eiseres] daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen na die datum doorgelopen. BdC heeft onweersproken gesteld dat dat neerkomt op een bedrag van Afl. 9.312,- gedurende de periode van 27 februari 2020 tot en met 27 januari 2021. Gelet hierop en nu vast staat dat de maandelijkse termijn uit hoofde van de overeenkomst van geldlening Afl. 776,- bedroeg, gaat een om een bedrag van Afl. 10.088,- ten tijde van dit vonnis.
4.8
De slotsom is dat de vordering van [eiseres] in zoverre voldoende aannemelijk is. Bij de te verrichten belangenafweging, zoals hiervoor onder 4.1 weergegeven, acht het Gerecht voorts het volgende redengevend. [Eiseres] heeft gesteld dat zij met het beëindigen van de geldleningsovereenkomst en het eigenhandig innen van het volledige uitstaande bedrag ineens in een financiële noodsituatie is geraakt, die nog altijd voortduurt. Met deze stellingen is naar het oordeel van het Gerecht het spoedeisend belang van [eiseres] voldoende gegeven. Aan het verweer van BdC dat bij terugboeking van een bedrag aan [eiseres] zich een restitutierisico zal voordoen, gaat het Gerecht voorbij, gelet op het hiervoor onder 4.5 overwogene ter zake van de mogelijke zekerheden van [eiseres].
4.9
Het voorgaande leidt het Gerecht ertoe de vordering tot het bedrag van Afl. 8.956,49 (Afl. 19.044,49 – Afl. 10.088,-) toe te wijzen.
4.1
De gevorderde wettelijke rente en dwangsommen worden als onvoldoende toegelicht afgewezen.
4.11 [
Eiseres] heeft gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. BdC heeft het Gerecht verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, nu het restitutierisico wezenlijk is. [Eiseres] heeft daartegen verweer gevoerd. Het Gerecht overweegt als volgt. Artikel 55 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de rechter, indien dat wordt gevorderd, kan verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tenzij uit de wet of de aard van de zaak anders voortvloeit. Het bestaan van het gestelde restitutierisico is onvoldoende om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te onthouden. Het Gerecht zal daarom het vonnis uitvoer bij voorraad verklaren.
4.12
Gezien het overgelegde bewijs van onvermogen zal aan [eiseres] toestemming worden verleend om kosteloos te procederen.
4.13
Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal BdC in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld, tot aan deze uitspraak begroot op Alf. 644,- (Afl. 450,- + Afl. 194,-) aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 1.500,- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
verleent [eiseres] verlof om kosteloos te procederen;
5.2
beveelt BdC een bedrag van Afl. 8.956,49 terug te storten op de betaalrekening van [eiseres];
5.3
veroordeelt BdC in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van [eiseres],
tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 644,- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen)
verschotten pro deo en Afl. 1.500,-- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen)
salaris voor de gemachtigde pro deo.
5.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter
openbare terechtzitting van woensdag 3 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.