ECLI:NL:OGEAA:2021:211

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100089
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende ophouding en uitzetting van Venezolaanse verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 februari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, die op 7 januari 2021 de ophouding van de verzoeker had bevolen. De verzoeker had op 15 januari 2021 een verzoekschrift ingediend, waarin hij verzocht om schorsing van de bestreden beschikking op grond van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Tijdens de zitting op 3 februari 2021 is de zaak behandeld, waarbij de verzoeker via videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde drs. M.L. Hassell. De Minister werd vertegenwoordigd door J.M. Harewood (DIMAS).

De voorzieningenrechter overwoog dat de bestreden beschikking inmiddels was vervallen, waardoor de verzoeker geen spoedeisend belang meer had bij het verzoek om voorlopige voorziening. De rechter merkte op dat, hoewel de verzoeker betoogde dat de bestreden beschikking evident onjuist was, deze inmiddels zijn werking had verloren. De vrijheidsontneming van de verzoeker was nu gegrond op een bevel tot bewaring van 18 januari 2021, dat niet deel uitmaakte van dit geding en niet vatbaar was voor bezwaar of beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af.

De uitspraak werd gedaan door M.E.B. de Haseth en is definitief, aangezien er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 10 februari 2021
Lar nr. AUA202100089

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 7 januari 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de ophouding van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 15 januari 2021 bezwaar gemaakt.
Op 15 januari 2021 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 3 februari 2021. Verzoeker is (via videoverbinding) verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
1.3
Ingevolge artikel 20, eerste lid en onder h, van de Ltu kunnen nadere regels worden gesteld die verder in het belang van een richtige uitvoering van de Ltu noodzakelijk worden geacht.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van een verzoek om toekenning van een bijzondere status of bescherming, bedoeld in voor Aruba geldende verdragen dan wel voor Aruba verbindende besluiten van een volkenrechtelijke organisatie en de daarbij te volgen procedures.
1.4
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009, kan de toelatingsplichtige die om toekenning van het recht op een bijzondere status of bescherming heeft verzocht, worden verplicht zich op te houden in een door de Minister aangewezen ruimte of plaats, die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
Ingevolge artikel 19f zijn de artikelen 19, 19a tot en met 19e van overeenkomstige toepassing op en verzoek als bedoeld in artikel 19, eerste lid, ingediend door een toelatingsplichtige die zich reeds bevindt in Aruba.
De feiten
2.1
Verzoeker is op 15 juni 2017 Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van twee dagen.
2.2
Op 27 juli 2019 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend. Aan verzoeker is een meldplicht opgelegd.
2.3
Op 6 januari 2021 is verzoeker tijdens een controle aangehouden.
2.4
Bij bestreden beschikking van 7 januari 2021 heeft verweerder besloten om verzoeker op te houden.
2.5
Tegen de bestreden beschikking heeft verzoeker op 15 januari 2021 bezwaar gemaakt.
2.6
Bij beschikking van 16 januari 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker afgewezen.
2.7
Bij bevelschrift van 18 januari 2021 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Bij bevelschrift van 18 januari 2021 heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoekster bevolen. In dat bevelschrift staat onder meer:
“(…)
4. dat beschikking tot ophouding van 06 januari 2021 komt te vervallen en bevel inbewaring en uitzetting data 18 januari 2021 komt van kracht;
(…)”.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker tijdens een controle staande werd gehouden en dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder stelt zich op ter zitting op het standpunt dat verzoeker geen spoedeisend belang meer heeft bij de verzochte voorziening omdat de bestreden beschikking is vervallen.
3.2
Het - ter zitting gewijzigd - verzoek strekt tot de onmiddellijke invrijheidstelling van verzoeker. Verzoeker betoogt dat grond bestaat voor het treffen van deze voorziening, omdat de bestreden beschikking evident onjuist is.
De beoordeling
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5.1
Bij beschikking van 16 januari 2021 heeft verweerder negatief op het asielverzoek van verzoeker beslist. Bij bevelschrift tot inbewaringstelling van 18 januari 2021 heeft verweerder de bestreden beschikking vervallen verklaard (zie 2.7) en de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
5.2
Nu de bestreden beschikking van 10 januari 2021 is vervallen, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker geen spoedeisend belang meer heeft bij het onderhavige verzoek.
5.3
Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat de bestreden beschikking evident onjuist was, en dat om die reden niettemin grond bestaat voor het treffen van de verzochte voorziening, overweegt het gerecht dat – daargelaten het oordeel over de gestelde evidente onjuistheid daarvan – die beschikking inmiddels zijn werking heeft verloren.
De vrijheidsontneming van verzoeker is thans gegrond op het bevel tot bewaring van 18 januari 2021. Dat brengt met zich dat hetgeen verzoeker verzoekt zodanig verstrekkend is, dat dit het kader van deze voorlopige voorziening te buiten gaat. Het bevel tot bewaring maakt geen deel uit van dit geding en is bovendien niet vatbaar voor bezwaar of beroep. Artikel 16, derde lid, van de Ltu biedt de mogelijkheid te allen tijde de rechter-commissaris te verzoeken de bewaring op te heffen.
6. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.