ECLI:NL:OGEAA:2021:216
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot gegronde vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, verblijvend in Aruba, had op 8 juni 2020 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 1 juli 2020 afgewezen door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. Hiertegen heeft verzoeker op 28 januari 2021 beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 maart 2021 is verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde drs. M.L. Hassell, verschenen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door J. Harewood van DIMAS.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Verzoeker is in 2017 Aruba binnengekomen met een toeristisch verblijf en heeft sindsdien verschillende verblijfsvergunningen gehad. De afwijzing van zijn asielaanvraag was gebaseerd op de stelling dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging had in zijn land van herkomst, Colombia. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker na zijn ontslag uit de Nationale Politie van Colombia, waar hij werkzaam was in de bestrijding van drugscriminaliteit, gedurende een lange periode zonder problemen in Colombia heeft verbleven. Bovendien is de persoon die hem zou hebben bedreigd, in 2015 overleden, en zijn opvolger is gearresteerd.
De rechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Colombia vervolging zal ondervinden of dat hij zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandelingen, zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen, met de overweging dat er geen grond is voor het treffen van een dergelijke voorziening.