ECLI:NL:OGEAA:2021:230

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100790
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
  • E. Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van inbewaringstelling op grond van de Landsverordening toelating en uitzetting

In deze zaak heeft de rechter-commissaris van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 mei 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling van een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker was in detentie sinds 3 maart 2021, nadat de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie op die datum de ophouding had bevolen. Op 23 maart 2021 heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarna de minister op 24 maart 2021 de inbewaringstelling heeft bevolen. De verzoeker heeft op 25 maart 2021 het gerecht verzocht om de beschikking tot ophouding te schorsen totdat op het bezwaar was beslist. De rechter-commissaris heeft op 26 maart 2021 geoordeeld dat de inbewaringstelling rechtmatig was.

Tijdens de zitting op 28 april 2021, waar de verzoeker via videoverbinding aanwezig was, heeft de rechter-commissaris de belangen van de verzoeker en de minister afgewogen. De verzoeker stelde dat zijn belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de minister om de bewaring voort te zetten. De rechter-commissaris heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de rechtmatigheid van de bewaring in twijfel trokken. De rechter-commissaris concludeerde dat er nog steeds zicht was op uitzetting van de verzoeker en dat er voldoende inspanningen werden geleverd om deze uitzetting te bewerkstelligen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling afgewezen, met de beslissing dat de voortduring van de bewaring rechtmatig was. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 5 mei 2021
Ltu nr. AUA202100790

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING
van de rechter-commissaris belast met de behandeling van
administratiefrechtelijke inbewaringstelling, op het verzoek ex artikel 16, lid 3 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: J.J.C. Odor, LL.M.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 3 maart 2021 heeft de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (minister) de ophouding van verzoeker bevolen.
Op 23 maart 2021 heeft verzoeker daartegen bezwaar gemaakt.
Bij bevelschrift van 24 maart 2021 heeft de minister de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
Op 25 maart 2021 heeft verzoeker het gerecht verzocht de beschikking tot ophouding van 3 maart 2021 te schorsen totdat op het daartegen gemaakte bezwaar is beslist.
Op 26 maart 2021 heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat de inbewaringstelling rechtmatig is.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 april 2021, waar zijn verschenen verzoeker (via videoverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E. Vos, werkzaam bij DIMAS.
De uitspraak is bepaald op heden.

BEOORDELING

Het wettelijk kader

1. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Ltu wordt de betrokkene binnen 72 uur betrokkene voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst. Een bevel tot inbewaringstelling kan door de rechter-commissaris te allen tijde op verzoek van de betrokkene worden opgeheven.
2. Ten tijde van het indienen van het verzoek van 25 maart 2021 was de beschikking tot ophouding van 3 maart 2021 reeds komen te vervallen. De vrijheidsontneming van verzoeker is met ingang van 24 maart 2021 gegrond op het bevel tot bewaring van die datum. Verzoeker heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat hij met het verzoek van 25 maart 2021 heeft beoogd de rechter-commissaris te verzoeken om de bewaring op te heffen. Aan dat verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat de voortzetting van de bewaring onrechtmatig is, omdat het belang van verzoeker om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht moet zijn dan het belang van de minister om de bewaring te doen voortduren, nu hij sinds 3 maart 2021 in detentie zit.
3. Het oordeel van de rechter-commissaris van 26 maart 2021 dat de inbewaringstelling rechtmatig is, is een in rechte onaantastbaar oordeel en is daarom in deze procedure niet meer in geding. Uitsluitend ligt ter beoordeling voor of bij afweging van de betrokken belangen het voortduren van de bewaring rechtmatig is. In het bijzonder is daarbij van belang of er, mede gezien de duur van de bewaring, nog zicht is op uitzetting van de verzoeker en of er voldoende wordt ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen.
4. Dat verzoeker voorafgaand aan de bewaring drie weken in ophouding is verbleven is geen na de beschikking van de rechter-commissaris van 26 maart 2021 opgekomen feit of omstandigheid. Voorts is sinds de toetsing van de rechter-commissaris van 26 maart 2021 nog maar korte tijd verstreken. Gesteld noch gebleken is dat sindsdien mede gezien de duur van de bewaring geen zicht meer op uitzetting van verzoeker bestaat of onvoldoende wordt ondernomen om de uitzetting te bewerkstelligen. Gelet hierop, is geen grond te vinden voor het oordeel dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is.
5. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 mei 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.