ECLI:NL:OGEAA:2021:231

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100746
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in Aruba

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 12 mei 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Verzoekster, die in 1982 in Haïti is geboren en in 2000 voor het eerst Aruba is binnengekomen, heeft een verzoek ingediend nadat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekster niet voldeed aan de vereisten voor de hardheidsclausule, aangezien zij niet als minderjarige feitelijk woon- en verblijfplaats in Aruba had gehad voor meer dan vijf jaar. Verzoekster heeft op 9 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en heeft op 22 maart 2021 het gerecht verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 28 april 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar situatie toegelicht. Verzoekster betoogde dat de afwijzing in bezwaar geen stand zou houden, omdat onvoldoende rekening was gehouden met haar binding met Aruba en haar opgebouwde privé- en familieleven. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet voldoet aan de vereisten voor de hardheidsclausule, aangezien zij op 13 september 2000, op 18-jarige leeftijd, Aruba is binnengekomen en niet als minderjarige heeft verbleven. Bovendien heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er geen grond is voor het oordeel dat de Minister op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verplicht was om de vergunning te verlenen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 12 mei 2021. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 12 mei 2021
Lar nr. AUA202100746

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J. Paula (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking 1 februari 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met verblijfsdoel bijzondere band met Aruba, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 9 maart 2021 bezwaar gemaakt.
Op 22 maart 2021 heeft verzoekster zich tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is op 28 april 2021 ter zitting behandeld, waar zijn verschenen verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
1.3
Het beleid ter uitvoering van de hem in artikel 9 van de Ltu gegeven bevoegdheid heeft verweerder neergelegd in het Toelatingshandboek 2018 (het Handboek). In hoofdstuk 1, paragraaf 1.5.4 van het Handboek is bepaald dat het in bijzondere gevallen wenselijk kan zijn om onder bijzondere omstandigheden de mogelijkheid te geven tot het toepassen van een hardheidsclausule ten aanzien van bepaalde aanvragen.
1.4
Om een beroep te kunnen doen op een verzoek in het kader van een hardheidsclausule, dient ten aanzien van de aanvrager (paragraaf 1.5.4.1):
1. geen ander verblijfsdoel van toepassing te zijn om in aanmerking te kunnen komen, en;
2. hij/zij zich reeds (of steeds) op Aruba dient te bevinden, en;
3. te voldoen aan de minimumvereisten voor een hardheidsclausule beoordeling zoals
opgenomen onder 1.5.4.2 en;
4. de verplichte leges zijn betaald.
1.5
In paragraaf 1.5.4.2 is bepaald dat een aanvrager in de hiernavolgende situaties een verzoek zou kunnen indienen voor een hardheidsclausule:
1. het betreft een ingeburgerde rijksgenoot met een bijzondere binding met Aruba
(ingeburgerd refereert aan o.a. tijdsbestek op Aruba, volgen/afronden van onderwijs op
Aruba of bijzondere familierechtelijke betrekkingen), of;
2. in gevallen van klemmende redenen van humanitaire aard (bv. verplichte migratie
wegens natuurrampen (bv. St. Maarten), of;
3. in gevallen van klemmende redenen van humane aard (bv. langdurig verblijf op Aruba
gecombineerd met hoge leeftijd van aanvrager en niet voldoen aan verblijfsdoel
“pensioen”), of;
4. op Aruba geboren of op zeer jonge leeftijd op Aruba woonachtigen die door verloop van
tijd reeds meerderjarig zijn geworden en een bijzondere, te onder bouwen binding met
Aruba hebben, of;
5. bij langdurig verblijf op Aruba, waarbij betrokkene kan aantonen dat hij minstens 120
maanden legaal verblijf heeft gehad doch zijn verblijf is onderbroken door verblijfsgaten
van meer dan 5 jaren, indien hij gemotiveerd en met redenen omkleed een beroep kan
doen op een uitzonderlijke situatie, of;
6. andere, nader te bepalen en met redenen omklede aanvragen.
De beoordeling
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Aan de beschikking van 1 februari 2021 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster niet aan de gestelde toelatingseisen voor de verzochte verblijfsvergunning voldoet, daar verzoekster niet als minderjarige feitelijk woon- en verblijfplaats in Aruba heeft gehad voor meer dan vijf jaar.
4. Het verzoek strekt tot schorsing van de beschikking van 1 februari 2021 en het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat verzoekster totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist in Aruba mag verblijven. Verzoekster betoogt daartoe dat de afwijzing in bezwaar geen stand zal houden, nu verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met verzoeksters binding met Aruba en het door haar in Aruba opgebouwde privé- en familieleven. Verzoekster verblijft in totaal al ruim negen jaar in Aruba, waarvan geruime tijd rechtmatig, heeft een minderjarig kind dat in Aruba is geboren, en haar moeder en enkele overige familieleden hebben rechtmatig verblijf in Aruba.
5.1
Verzoekster is in 1982 geboren in Haïti en heeft de Haïtiaanse nationaliteit. Verzoekster is in 2000 voor het eerst Aruba binnengekomen. Op dat moment was zij 18 jaar oud. Tussen 2000 en 2003 heeft verzoekster zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleven. In 2003 is verzoekster teruggekeerd naar Haïti, waarna zij in 2009 Aruba opnieuw is ingereisd. Gedurende de periode van 10 mei 2010 tot 3 april 2020 zijn aan verzoekster een zevental – niet aansluitende – vergunningen tot tijdelijk verblijf verleend, waarvan de laatsten om als inwonende dienstbode werkzaam te zijn. Tussentijds, in 2013, is verzoekster in Haïti met haar echtgenoot, eveneens van Haïtiaanse nationaliteit, in het huwelijk getreden en hierna alleen naar Aruba teruggekeerd. Verzoekster en haar echtgenoot hebben samen één minderjarig kind van drie jaar dat in Aruba is geboren en hier geen rechtmatig verblijf heeft. De echtgenoot van verzoekster woont nog altijd in Haïti.
5.2
Reeds omdat verzoekster, zoals zij desgevraagd ter zitting heeft verklaard, op 13 september 2000 voor het eerst Aruba is binnengekomen, op welk moment zij 18 jaar oud was, heeft verweerder zich met juistheid op het standpunt gesteld dat verzoekster niet voldoet aan de vereisten om met toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking te komen voor de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf. Gelet hierop, valt niet op voorhand aan te nemen dat de afwijzing op deze grond geen stand zal houden.
5.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van 8 EVRM gehouden is de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen. Met het huwelijk met haar echtgenoot is verzoekster het gezinsleven met hem aangegaan. Zoals hiervoor is overwogen, verblijft de echtgenoot van verzoekster in Haïti en heeft hun minderjarig kind de Haïtiaanse nationaliteit en evenmin rechtmatig verblijf in Aruba. Ten aanzien van het familieleven van verzoekster heeft te gelden dat de enkele omstandigheid dat de moeder van verzoekster en enkele andere familieleden rechtmatig verblijf in Aruba hebben, niet met zich brengt dat op verweerder een positieve verplichting rust om te berusten in het verblijf in Aruba van verzoekster, zoals hiervoor vermeld een gehuwde vrouw van 39 jaar oud, van wie geen van de gezinsleden rechtmatig verblijf heeft in Aruba, maar in het land van verzoeksters herkomst, Haïti. Het betoog faalt.
6. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 mei 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.