ECLI:NL:OGEAA:2021:232

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100796
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning en uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 12 mei 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker die in Aruba verblijft. De verzoeker, die oorspronkelijk als toerist Aruba binnenkwam, heeft bezwaar gemaakt tegen een uitzettingsbevel dat op 7 januari 2021 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. De verzoeker heeft op 16 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen dit bevel en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Venezuela.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker de procedures die hem ter beschikking staan, moet volgen om zijn beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) te onderbouwen. De rechter heeft vastgesteld dat het bezwaar van de verzoeker tegen het uitzettingsbevel buiten de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, en dat er geen omstandigheden waren die deze termijnoverschrijding konden verontschuldigen. Hierdoor oordeelde de voorzieningenrechter dat het bezwaar niet-ontvankelijk was.

Gelet op deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot schorsing van het uitzettingsbevel afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 12 mei 2021
Lar nr. AUA202100796

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

wonend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigden: de advocaten mrs. A.F. Kuster en A.I.N. Fraser,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 7 januari 2021 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 16 maart 2021 bezwaar gemaakt.
Op 24 maart 2021 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 april 2021, waar zijn verschenen verzoeker bijgestaan door mr. A.I.N. Fraser, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 11, eerste lid, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze termijn in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.
1.3
Ingevolge artikel 12, derde lid, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
De feiten
2.1
Verzoeker is op 17 augustus 2019 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vier dagen.
2.2
Bij onderscheiden bevelschriften van 7 januari 2021 heeft verweerder de uitzetting en de bewaring van verzoeker bevolen.
2.3
Bij beschikking van 8 januari 2021 heeft de rechter-commissaris de bewaring van verzoekster rechtmatig geacht.
2.3
Op 14 januari 2021 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend.
2.4
Bij beschikking van 16 februari 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker afgewezen. Daartegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
2.5
Op 16 maart 2021 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het hiervoor onder 2.2 vermeld uitzettingsbevel.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bevel tot uitzetting heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, dat zijn illegaal verblijf in Aruba niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om hem nog langer illegaal in Aruba te laten blijven daar het Land er groot belang bij heeft dat het vreemdelingenrecht ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van het bevelschrift tot uitzetting van 7 januari 2021 totdat op het daartegen gemaakte bezwaar is beslist. Aan dit verzoek legt verzoeker ten grondslag dat hij het risico loopt na uitzetting onmenselijk behandeld te worden in Venezuela.
De beoordeling
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5. Zoals hiervoor onder 2.4 is vermeld, heeft verweerder bij beschikking van 16 februari 2021 de asielaanvraag van verzoeker van 14 januari 2021 afgewezen, tegen welke beschikking verzoeker bezwaar heeft gemaakt. Bij die beschikking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat is gebleken noch aannemelijk gemaakt dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Voor zover verzoeker wenst te betogen dat verweerder zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld, kan hij dat doen in de daartoe geëigende procedure, te weten in de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Hangende die bezwaarprocedure kan verzoeker desgewenst tevens het gerecht verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. In die procedure dient de vraag of verzoekers uitzetting naar Venezuela een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert, te worden beoordeeld. Van verzoeker mag worden verwacht dat hij ter beoordeling van zijn beroep op artikel 3 van het EVRM de daarvoor aangewezen procedures volgt, die overigens voor verzoeker nog altijd open staan.
6. Voorts overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Verzoeker heeft op 16 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 7 januari 2021, die hem op dezelfde dag is uitgereikt. Het bezwaar is dan ook buiten de daarvoor in artikel 11, eerste lid, van de Lar gestelde termijn van zes weken ingediend. Namens verzoeker is desgevraagd ter zitting te kennen gegeven dat hij het bezwaarschrift pas op 16 maart 2021 heeft ingediend, omdat hij niet bekend was met de bezwaarprocedure en er niet van op de hoogte was dat de bezwaartermijn zes weken bedraagt. Verzoeker heeft de gemachtigde pas later benaderd, waarna de gemachtigde het bezwaarschrift op korte termijn heeft ingediend, aldus verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen deze omstandigheden niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Van een andere omstandigheid die tot verschoonbaarheid zou kunnen leiden, is niet gebleken.
Gelet hierop, zal verweerder het bezwaar naar voorlopig oordeel niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
7. Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het bevelschrift tot uitzetting van 7 januari 2021. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen grond.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.