ECLI:NL:OGEAA:2021:233

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100232
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van Venezolaanse asielzoekster

In deze zaak heeft de Venezolaanse verzoekster, die op 13 november 2016 samen met haar echtgenoot en kind Aruba is binnengekomen, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een bevel tot uitzetting. De uitzetting is bevolen door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie op 16 januari 2021, nadat haar asielaanvraag op 16 januari 2021 was afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft op 28 januari 2021 een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba om het bevel tot uitzetting te schorsen. Tijdens de zitting op 3 maart 2021 heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), de indiener van een bezwaar- of beroepschrift het gerecht kan verzoeken om de bestreden beschikking te schorsen indien de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij het risico loopt om na uitzetting onmenselijk behandeld te worden in Venezuela, wat een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoekster na het verlopen van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning is aangetroffen en dat de grond voor verwijdering zich voordoet.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen grond is voor schorsing van het bevel tot uitzetting en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 24 maart 2021, waarbij tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

Uitspraak van 24 maart 2021
Lar nr. AUA202100232

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. R.L.F. Dijkhoff,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J. Harewood (Dimas).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 16 januari 2021 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 26 januari 2021 bezwaar gemaakt.
Op 28 januari 2021 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoek als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 3 maart 2021. Verzoekster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft het gerecht het onderzoek heropend.
Bij e-mailbericht van 5 maart 2021 heeft verweerder nadere stukken ingediend. Bij emailbericht van 9 maart 2021 heeft appellant daarop een reactie gegeven.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoekster is op 13 november 2016 samen met haar echtgenoot en kind Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van drie dagen.
2.2
Op 16 mei 2018 heeft verzoekster een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 16 januari 2021 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Daartegen heeft verzoekster op 22 januari 2021 bezwaar gemaakt.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 17 november 2016 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel en niet staat ingeschreven in de registers. Bovendien behoeft haar illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van het bevelschrift tot uitzetting van 16 januari 2021 totdat op het bezwaar is beslist. Daaraan legt verzoekster ten grondslag dat zij het risico loopt na uitzetting onmenselijk behandeld te worden in Venezuela.
Beoordeling
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5. Zoals hiervoor onder 2.2 is vermeld, heeft verweerder bij beschikking van 16 januari 2021 de asielaanvraag van verzoekster afgewezen tegen welke beschikking verzoekster op 22 januari 2021 bezwaar heeft gemaakt. Bij die beschikking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat is gebleken noch aannemelijk gemaakt dat verzoekster na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Voor zover verzoekster wenst te betogen dat verweerder zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld, kan zij dat doen in de daartoe geëigende procedure, te weten in de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Hangende die bezwaarprocedure kan verzoekster desgewenst tevens het gerecht verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. In die procedure dient de vraag of verzoeksters uitzetting naar Venezuela een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert, te worden beoordeeld.
6. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat nu verzoekster na het verlopen van de geldigheidsduur van de haar laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu vermelde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoekster uit te zetten. Verzoekster heeft overigens niet betoogd dat en waarom verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot uitzetting.
7. Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.