ECLI:NL:OGEAA:2021:235

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100179
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot gegronde vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 31 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoekster die vreesde voor vervolging in haar land van herkomst. De verzoekster had eerder een asielaanvraag ingediend, welke was afgewezen door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De verzoekster stelde dat zij gegronde vrees had voor haar leven en veiligheid bij terugkeer naar Venezuela, en dat zij niet in staat was om bewijs te overleggen dat haar situatie in Venezuela gevaarlijk was. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoekster en de verweerder, die de afwijzing van de asielaanvraag verdedigde, zorgvuldig afgewogen. De rechter concludeerde dat de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij gegronde vrees voor vervolging had en dat de afwijzing van haar asielaanvraag op goede gronden was gedaan. De rechter oordeelde dat er geen aanleiding was om de bestreden beschikking te schorsen of een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak werd gedaan in het kader van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De rechter wees het verzoek af en stelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 31 maart 2021
Lar nr. AUA202100179

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 19 december 2020 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster van 14 december 2020, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster op 21 december 2020 bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft op 21 januari 2021 onderhavig verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar bij dit gerecht ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 februari 2021, alwaar zijn verschenen verzoekster (via videoverbinding) bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft op 24 februari 2021 nadere stukken ingediend.
Verzoeker heeft zich op 10 maart 2021 bij akte uitgelaten op die stukken.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Het formele wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
De standpunten van partijen
2.1
Verzoeker heeft aangevoerd dat zij voor haar veiligheid en haar leven vreest indien zij wordt teruggestuurd naar Venezuela, en stelt zich op het standpunt dat verweerder haar de kans moet bieden om alsnog bewijs aangaande het feit dat haar veiligheid en/of haar leven in Venezuela in gevaar loopt, te vergaren en over te leggen. Van haar kan niet worden verlangd dat zij, toen zij uit Venezuela vluchtte, alle bewijsstukken bij zich had, aldus verzoekster. Volgens verzoekster is verweerder zelf ook verplicht is om onderzoek te doen en informatie te verkrijgen. De bestreden beschikking is onzorgvuldig tot stand gekomen en is onvoldoende gemotiveerd.
Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat haar naam op een lijst voorkomt van mensen die gezocht worden. Van enkele mensen wiens namen op die lijst staan, is bekend dat ze zijn verdwenen.
Het onderhavige verzoek strekt – naar de voorzieningenrechter begrijpt – tot schorsing van de bestreden beschikking en om te bepalen dat verzoeker het daartegen gemaakte bezwaar in Aruba mag afwachten.
2.2
Verweerder heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat de asielaanvraag op goede gronden is afgewezen, en dat er geen aanleiding bestaat om de bestreden beschikking te schorsen, nu verzoekster in haar bezwaarschrift geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit geconcludeerd zou moeten worden dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden. Verzoekster is twee keer uitgebreid gehoord op haar asielaanvragen, en in geen van die gelegenheden heeft zij verklaard dat haar naam op enige lijst staat. Het enige wat zij steeds heeft verklaard, is dat zij een amoureuze relatie had met een advocaat die bekend stond vanwege zijn politieke overtuigingen en dat ze daarom asiel vraagt. Die relatie is volgens verzoekster in 2018 geëindigd, waarna zij zich vrijelijk kon bewegen en zelfs een tijdlang in Ecuador heeft gewoond, aldus verweerder. Verder heeft verweerder betoogd dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft en dat het verzoek reeds daarom moet worden afgewezen.
Het geschil
3. Voor het schorsen van de bestreden beschikking en/of het treffen van een voorlopige voorziening is aanleiding indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden. Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
4. Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De feiten
5.1
Verzoekster, geboren op [geboortedatum] 1991 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is op 15 oktober 2018 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van drie dagen. Na het verlopen van de haar toegestane verblijfsduur is verzoekster niet vertrokken.
5.2
Op 27 september 2019 heeft verzoekster een asielaanvraag gedaan. Aan haar is toen een meldingsplicht opgelegd.
5.3
Bij beschikking van 16 april 2020, met kenmerk ASL-1371, is deze aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking heeft verzoekster geen rechtsmiddelen aangewend.
5.4
Bij onderscheiden bevelschriften van 4 december 2020 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen, alsmede de inbewaringstelling ten behoeve van de uitzetting.
5.5
Tegen het uitzettingsbevel heeft verzoekster bezwaar gemaakt, en bij dit gerecht een verzoek ex artikel 54 van de Lar ingediend, strekkende tot schorsing ervan. Bij uitspraak van dit gerecht van 3 februari 2021 (AUA202100004) is dit verzoek afgewezen.
5.6
Verzoekster heeft op 14 december 2020 wederom een asielverzoek ingediend. Bij dat verzoek heeft verzoekster geen nieuwe of andere stukken overgelegd. Op 16 december 2020 is zij op dit verzoek gehoord.
5.7
Bij bestreden beschikking heeft verweerder het asielverzoek afgewezen, met als motivering dat verzoekster niet ten genoegen van het Land aannemelijk heeft kunnen maken dat zij voldoet aan de beoordelingselementen van het vluchtelingenverdrag, en dat bij ambtshalve toetsing niet is gebleken c.q. aannemelijk is gemaakt dat verzoeker bij een eventuele terugkeer risico loopt. In de bestreden beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) U beroept zich op een politieke overtuiging en ook om de huidige situatie in uw land van herkomst. U had verklaard dat u problemen had gekregen in Venezuela, omdat uw ex-vriend, (…) als advocaat werkte voor de politieke partij PSUV. (…) Overwogen wordt dat niet is gebleken dat hetgeen u heeft verklaard, één van de beschermde ronden uit het Verdrag raakt. U verklaart weliswaar dat u zich beroept op uw politieke overweging, maar deze overweging blijkt niet uit uw verklaringen. (…) Ten overvloede dient tevens opgemerkt te worden dat bij het verlaten van uw vriend, de door u geschetste situatie (…) zou zijn opgehouden (…) terwijl u verder geen andere grondslagen voor bescherming noemt. Uit uw verklaringen blijkt niet dat uw beroep op bescherming louter berust op uw politieke overtuigingen en de gevolgen daarvan doch dat u zich op Aruba bevindt uit voornamelijk economische/sociale overwegingen. (…)
U verklaarde dat u hierna in schuil ging en in juni 2018 Venezuela besloot te verlaten en naar Ecuador te reizen.
Door u is niet aannemelijk gemaakt dat u bedreigd werd door personen van de politieke partij PSUV. Daarnaast kon u (…), zij het door middel van documentaties en of andere bewijsmiddelen het door u gestelde [niet] aannemelijk maken.
U stelt tot uw vertrek naar Aruba, ongestoord uw leven te [hebben] kunnen leiden in Maracay, Venezuela. U heeft uw land van herkomst vrijwillig verlaten (…) via een legale uitreis (…). (…) Uit het bovenstaande staat vast dat uw gemeende vrees niet gegrond is. (…) Uit uw verklaringen en/of overige bewijsmiddelen blijkt niet dat u geen interne realocatiemogelijkheden heeft zodat u niet met succes een beroep kunt doen op geen beschermingsmogelijkheden in eigen land.
(…) Op grond van de gezamenlijke lezing [van] bovenstaande onderdelen kunt u niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Geneve betreffende de status van vluchteling (…).”
De beoordeling
6.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat verzoekster gegronde vrees voor vervolging heeft in haar land van herkomst. Daarbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster inderdaad heeft verklaard dat zij vanwege de affectieve relatie die zij met een advocaat van een politieke organisatie onderhield, werd geïntimideerd en vervolgd (
acoso y persecucion) door leden van de PSUV, maar dat van deze bedreiging niet is gebleken. Evenmin is gebleken van een vervolging door of namens de Venezolaanse autoriteiten vanwege haar eigen politieke overtuiging.
6.2
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat verzoekster Venezuela heeft verlaten vanwege de algemene slechte situatie aldaar, maar dat dit onvoldoende is om haar aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daarbij heeft verweerder mogen laten meewegen dat verzoekster heeft nagelaten zich tot de autoriteiten in haar land van herkomst te wenden voor bescherming, hetgeen wel van haar verwacht mag worden, dat zij ongehinderd en op legale wijze Venezuela heeft kunnen verlaten, dat zij zich vrij kon bewegen in Venezuela, dat zij enige tijd in Ecuador heeft verbleven, en dat zij pas een jaar na haar aankomst in Aruba asiel heeft aangevraagd.
6.3
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verzoekster na terugkeer vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
6.4
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is evenmin aannemelijk geworden dat verzoekster na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Hoewel de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
6.5
Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.