2.2Verweerder heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat de asielaanvraag op goede gronden is afgewezen, en dat er geen aanleiding bestaat om de bestreden beschikking te schorsen, nu verzoekster in haar bezwaarschrift geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit geconcludeerd zou moeten worden dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden. Verzoekster is twee keer uitgebreid gehoord op haar asielaanvragen, en in geen van die gelegenheden heeft zij verklaard dat haar naam op enige lijst staat. Het enige wat zij steeds heeft verklaard, is dat zij een amoureuze relatie had met een advocaat die bekend stond vanwege zijn politieke overtuigingen en dat ze daarom asiel vraagt. Die relatie is volgens verzoekster in 2018 geëindigd, waarna zij zich vrijelijk kon bewegen en zelfs een tijdlang in Ecuador heeft gewoond, aldus verweerder. Verder heeft verweerder betoogd dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft en dat het verzoek reeds daarom moet worden afgewezen.
3. Voor het schorsen van de bestreden beschikking en/of het treffen van een voorlopige voorziening is aanleiding indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden. Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
4. Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.