ECLI:NL:OGEAA:2021:238

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AUA202100227
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 april 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. Verzoeker had op 3 februari 2019 een asielaanvraag ingediend, maar zijn bezwaar tegen het uitblijven van een beschikking op die aanvraag werd op 22 januari 2021 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 maart 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verzoek toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de verzochte voorziening. De voorzieningenrechter merkte op dat de beschikking van 22 januari 2021 betrekking had op het uitblijven van een beslissing op de asielaanvraag, terwijl deze aanvraag inmiddels was afgewezen. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker de mogelijkheid heeft om in de beroepsprocedure tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag zijn bezwaren naar voren te brengen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 7 april 2021
Lar nr. AUA202100227

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: J. Harewood en E. Vos (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Op 3 februari 2019 heeft verzoeker een asielaanvraag gedaan.
Bij beschikking van 22 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het uitblijven van een beschikking op die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen heeft verzoeker op 28 januari 2021 beroep ingesteld.
Tevens heeft verzoeker zich op 28 januari 2021 tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Op 22 maart 2021 heeft verzoeker nadere stukken ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 maart 2021. Verzoeker is (via videoverbinding) verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1
Verzoeker verbleef tussen 22 november 2018 en 4 januari 2019 in Aruba.
1.2
Op 4 januari 2019 is verzoeker Aruba uitgereisd.
1.3
Verzoeker is op 3 februari 2019 als toerist Aruba binnengekomen en heeft op dezelfde dag aan de grens een asielaanvraag gedaan.
1.4
Op 4 mei 2019 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op die aanvraag.
1.5
Bij beschikking van 21 januari 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker afgewezen.
1.6
Bij beschikking van 22 januari 2021 heeft verweerder het onder 1.4 vermelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De beoordeling
2.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2
Het verzoek strekt – zo heeft verzoeker ter zitting desgevraagd nog uitdrukkelijk bevestigd – tot schorsing van de beschikking van 22 januari 2021 totdat op het beroep is beslist. Aan dat verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat verweerder het bezwaar tegen het uitblijven van een beschikking op de asielaanvraag ten onrechte nietontvankelijk heeft verklaard en het bezwaarschrift ten onrechte niet in handen van de bezwaaradviescommissie heeft gesteld. Gelet hierop, bestaat een redelijke kans dat de beschikking van 22 januari 2021 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, aldus verzoeker.
2.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker gesteld noch aannemelijk gemaakt bij het treffen van de verzochte voorziening, te weten schorsing van de beschikking van 22 januari 2021, enig spoedeisend belang te hebben. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat die beschikking het uitblijven van een beschikking op de asielaanvraag van verzoeker betreft, terwijl verweerder inmiddels die aanvraag bij reële beschikking van 21 januari 2021 heeft afgewezen.
2.4
Voor zover verzoeker ter zitting nog heeft aangevoerd dat hij het risico loopt na uitzetting onmenselijk behandeld te worden in Venezuela, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Zoals hiervoor onder 1.5 is vermeld, heeft verweerder bij beschikking van 21 januari 2021 de asielaanvraag van verzoeker van 3 februari 2019 afgewezen, tegen welke beschikking verzoeker beroep heeft ingesteld. Bij die beschikking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat is gebleken noch aannemelijk gemaakt dat verzoeker na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Voor zover verzoeker wenst te betogen dat verweerder zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld, kan hij dat doen in de daartoe geëigende procedure, te weten in de bezwaar- of beroepsprocedure tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Hangende die procedure kan verzoeker desgewenst tevens het gerecht verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. In die procedure dient de vraag of verzoekers uitzetting naar Venezuela een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert, te worden beoordeeld. Van verzoeker mag worden verwacht dat hij ter beoordeling van zijn beroep op artikel 3 van het EVRM de daarvoor aangewezen procedures volgt, die overigens voor verzoeker nog altijd open staan.
2.5
Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
2.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.