ECLI:NL:OGEAA:2021:283

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
AUA202101246
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot staking van mijnbouwactiviteiten en oplegging van dwangsommen in kort geding

In deze zaak, die op 9 juni 2021 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.M.R.F. Scheper, dat de gedaagde, BEST INTERNATIONAL GROUP N.V. (BIG), haar mijnbouwactiviteiten op bepaalde percelen te [plaats] zou staken. Eiseres stelde dat BIG zonder de vereiste hindervergunning mijnbouwactiviteiten uitvoerde, wat schade en hinder voor haar woning in de nabijheid met zich meebracht. BIG, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.G. Kock, voerde verweer en stelde dat eiseres niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar vorderingen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij eiseres haar vorderingen onderbouwde met producties en pleitnota's. Het Gerecht oordeelde dat er geen gronden waren om eiseres niet-ontvankelijk te verklaren en dat er een spoedeisend belang was bij de vordering tot staking van de mijnbouwactiviteiten. Het Gerecht concludeerde dat BIG zonder vergunning handelde en dat de activiteiten moesten worden gestaakt.

Het vonnis bepaalde dat BIG de mijnbouwactiviteiten moest staken en dat zij een dwangsom van Afl. 10.000,-- per dag zou verbeuren bij niet-nakoming, met een maximum van Afl. 10.000.000,--. Daarnaast werd BIG veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op Afl. 2.176,65 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 9 juni 2021 (bij vervroeging)
Behorend bij K.G. nr. AUA202101246
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. J.M.R.F. Scheper,
tegen:
de naamloze vennootschap
BEST INTERNATIONAL GROUP N.V.,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: BIG,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het op 7 mei 2021 ingediende verzoekschrift, met producties;
-de door [eiseres] ingezonden nadere producties;
-de door BIG ingezonden producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 27 mei 2021.
1.2 [
Eiseres] is ter terechtzitting verschenen samen met haar gemachtigde. BIG is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door mevrouw [directrice] en de heer [directeur] (beiden directeur van BIG). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - beiden mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitnota, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
Eiseres] woont in Aruba te [adres].
2.3
BIG is bezig met zandafgravingen/mijnbouwactiviteiten op/in het in de in het verzoekschrift onder randnummer 2 omschreven in Aruba te [plaats] gelegen percelen, die beiden ten name van onder meer [naam geregistreerde] geregistreerd staan (hierna: de percelen, en: de mijnbouwactiviteiten). De percelen liggen in de directe nabijheid van de in Aruba te [adres] gelegen woning van [eiseres].
2.4
Op 30 januari 2019 hebben [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap] (hierna: [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap]) enerzijds en [directeur] anderzijds een overeenkomt gesloten met als kopje: “
Agreement Contract on mining, transportation & selling of top soil, granite & boulders On a limitid part of the heritage land # […] of [plaats]” (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst staat onder meer vermeld dat [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap] voor 25% deelgerechtigd is tot het de van een nalatenschap deeluitmakende perceel alwaar BIG krachtens de overeenkomst de daarin omschreven mijnbouwactiviteiten zal verrichten. In de overeenkomst staat verder vermeld dat wat dat perceel betreft sprake is van een onverdeelde boedel.
2.5
BIG beschikt niet over een hindervergunning ter zake van de mijnbouwactiviteiten te [plaats].

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiseres] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. BIG beveelt de mijnbouwactiviteiten op de percelen te staken en gestaakt te houden;
b. BIG verder beveelt die percelen binnen een door het Gerecht vast te stellen termijn op kosten van BIG te (doen) saneren;
c. bepaalt dat BIG ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 25.000,-- per dag of deel daarvan dat BIG voormelde bevelen niet nakomt;
d. BIG veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2
BIG voert verweer en concludeert dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar vorderingen, althans dat het Gerecht die vorderingen aan haar ontzegt, en dat [eiseres] uitvoerbaar bij voorraad moet worden veroordeeld in de proceskosten van BIG.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van BIG wordt daarom verworpen.
4.2
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar hiervoor onder a. omschreven vordering volgt uit de aard van die vordering en de daaraan ten gronde gelegde stellingen. Het verweer van BIG op dit onderdeel wordt in zoverre verworpen. Het Gerecht ziet zonder heldere doch niet gegeven uitleg niet dat [eiseres] spoedeisend belang heeft bij haar hiervoor onder b. omschreven vordering. Die vordering zal daarom reeds worden afgewezen. Het verweer van BIG op dit onderdeel slaagt in zoverre.
4.3
In deze procedure moet aan de hand van het door partijen gestelde, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kortgeding, de vraag worden beantwoord of de hiervoor onder a. omschreven vordering van [eiseres] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door haar gevraagde voorziening gerechtvaardigd is. Tegen die achtergrond wordt het volgende overwogen.
4.4.1
Het eerste lid van artikel 1 van de Hinderverordening luidt als volgt:
“Het is verboden zonder vergunning van de minister van Justitie en Publieke Werken inrichtingen, die hetzij door de verspreiding van stank, rook of dampen, hetzij door geraas of gedruis, hetzij anderszins, voor de omgeving hinder, schade of gevaar kunnen veroorzaken, op te richten.”.
4.4.2
Het derde lid van artikel 1 van de Hinderverordening luidt: “
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de inrichtingen aangewezen, die hinder, schade of schade of gevaar als bedoeld in het eerste lid kunnen veroorzaken.”. Dat Landbesluit betreft het Hinderbesluit. Artikel 1 van het Hinderbesluit luidt voorzover thans van belang: “
Als inrichtingen die hinder, schade of gevaar kunnen veroorzaken, worden aangewezen:
(…)
Mijnbouwondernemingen
(…)”.
4.5
Onmiskenbaar is dat BIG op de percelen of het perceel (te [plaats]) het bedrijf van mijnbouwonderneming uitvoert. Sprake is daarom van een inrichting in de zin van de Hinderverordening in verbinding met het Hinderbesluit, en aannemelijk is dat die inrichting voor de omgeving (in welke de woning van [eiseres] is gelegen en in welke zij woonachtig is) hinder en/of schade kan veroorzaken. Aldus is het voor BIG verboden om zonder hindervergunning mijnbouwactiviteiten op de percelen (of een deel daarvan) uit te voeren of te ondernemen. Vast staat dat BIG die vergunning niet heeft. Dat brengt reeds met zich dat zij haar mijnbouwactiviteiten op bedoelde percelen te [plaats] dient te staken en gestaakt te houden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die dat anders maken. Hier komt het volgende nog bij.
4.6
Niet in geschil is dat de percelen mede aan wijlen [naam wijlen] (hierna: wijlen [naam wijlen]) in eigendom toebehoorden, en dat de percelen deel uitmaken van de nog onverdeelde nalatenschap van wijlen [naam wijlen] (hierna: de nalatenschap). [Eiseres] stelt dat ook zij deelgerechtigd is tot de nalatenschap. Zij onderbouwt die stelling met een door de Ambtenaar van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister op 1 oktober 2020 gegeven verklaring inzake inlichtingen omtrent wijlen [naam wijlen]. Volgens die verklaring was wijlen [naam wijlen] ten tijde van zijn overlijden op 2 januari 1982 gehuwd met de op 19 mei 1993 overleden [naam overledene echtgenote]. Verder blijkt uit de verklaring dat uit dat huwelijk onder meer is geboren op [geboortedatum] 1938 de op 24 december 2001 overleden [naam naam kind 1], die op 4 juli 1957 is gehuwd met de op 11 april 2015 overleden [naam overledene echtgenoot van kind 1], uit welk huwelijk onder meer is geboren [eiseres] (op [geboortedatum] 1961). BIG stelt dat bij de huidige stand van zaken niet met zekerheid kan worden gezegd dat wijlen [naam wijlen] aan wie de percelen mede in eigendom toebehoorden dezelfde wijlen [naam wijlen] is tot wiens nalatenschap onder meer [eiseres] deelgerechtigd is, maar gesteld noch is gebleken dat sprake is van een andere wijlen [naam wijlen] dan de grootvader van [eiseres]. Tegen die achtergrond oordeelt het Gerecht in elk geval voorshands aannemelijk dat ook [eiseres] deelgerechtigd is tot de nalatenschap. Hierbij wordt nog overwogen dat de stelling van BIG, dat niet kan worden uitgesloten dat wijlen [naam wijlen] bij testament in een voor [eiseres] nadelige zin heeft beschikt over zijn nalatenschap, als zijnde niet voldoende onderbouwd wordt gepasseerd. BIG heeft niet eens een begin van bewijs van het bestaan van zo’n testament in het geding gebracht.
4.7
Het eerste lid van artikel 3:170 BW bepaalt onder meer dat handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder der deelgenoten, zo nodig, zelfstandig kunnen worden verricht. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat het beheer van een gemeenschappelijk goed voor het overige geschiedt door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt, en dat onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties. Het derde lid van artikel 3:170 BW bepaalt dat tot andere handelingen, betreffende een gemeenschappelijk goed, dan in het eerste en het tweede lid vermeld, zijn uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd.
4.8
Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat ook [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap] deelgerechtigd is tot de percelen (hetgeen overigens nergens uit is gebleken) dan geldt dat de rechtshandeling van [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap] die mede tot de totstandkoming van de overeenkomst heeft geleid naar het voorlopig oordeel van het Gerecht een beschikkingshandeling is die onverdeelde gemeenschap betreffende, althans dat die rechtshandeling in elk geval geen beheershandeling is in de zin van het eerste lid van artikel 3:170 BW. Nu is gesteld noch gebleken dat de deelgerechtigden tot de nalatenschap anders zijn overeengekomen, zijn uitsluitend die deelgerechtigden tezamen bevoegd een hen allen bindende mijnbouwovereenkomst te sluiten met een derde de percelen betreffende. De overeenkomst zoals gesloten door [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap] met BIG bindt alleen de beschikkingsonbevoegde [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap], die de overeenkomst niet kan en niet mag nakomen door BIG mijnbouwactiviteiten op de percelen uit te laten voeren tegen betaling aan [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap] van maandelijks Afl. 6.000,--. Ook dit brengt met zich dat BIG haar mijnbouwactiviteiten op bedoelde percelen te [plaats] dient te staken en gestaakt te houden, nu die activiteiten hebben te gelden als zijnde een onrechtmatige inbreuk op de onverdeelde eigendomsrechten van ook [eiseres]. Er zijn ook in dit verband geen feiten of omstandigheden gesteld die dat anders maken. Meer in het bijzonder is niet gesteld dat [eiseres] en de overige deelgerechtigden tezamen zodanig hebben gehandeld ten opzichte van BIG dat zij er gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap] bevoegd was om op haar eigen naam ook de overige deelgenoten tot de percelen jegens BIG te binden met de tussen [naam 1 deelgerechtigd nalatenschap] en BIG gesloten overeenkomst
4.9
Bij voormelde stand van zaken moet de hiervoor onder 4.3 geformuleerde vraag bevestigend worden beantwoord. Dat brengt mee dat de thans door [eiseres] onder a. verzochte voorziening zal worden toegewezen, en dat alle overige stellingen van partijen geen bespreking behoeven.
4.1
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van BIG bij afwijzing van het door [eiseres] verzochte ten opzichte van de belangen van [eiseres] bij toewijzing daarvan. Het kan zijn dat het moeten staken en gestaakt houden van haar mijnbouwactiviteiten op het perceel of de percelen voor BIG grote financiële en andere gevolgen met zich brengt, maar die omstandigheden rechtvaardigen niet het op illegale en onrechtmatige wijze ontginnen van de ook aan [eiseres] in eigendom toebehorende percelen.
4.11
Dwangsommen zullen gematigd en gemaximeerd worden opgelegd aan BIG. Daarmee wordt BIG naar het oordeel van het Gerecht voldoende gestimuleerd tot nakoming van dit vonnis.
4.12
BIG zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 226,65 =) Afl. 676,65 aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten) en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-beveelt BIG de mijnbouwactiviteiten op/in de percelen (te [plaats]) te staken en gestaakt te houden zolang in een bodemprocedure niet anders wordt geoordeeld;
-bepaalt dat BIG ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van
Afl. 10.000,-- per dag of deel daarvan dat BIG voormeld bevel niet nakomt, met dien verstande dat BIG te dezen maximaal Afl. 10.000.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
-veroordeelt BIG in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.176,65;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.