ECLI:NL:OGEAA:2021:34

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
AUA202100058
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot in ontvangst nemen van ontslagvergunningen door het Land Aruba in kort geding

In deze zaak, die op 3 februari 2021 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de naamloze vennootschap [X] N.V. (hierna: [X]) dat het Land Aruba (hierna: het Land) werd bevolen om binnen twee dagen na de uitspraak van het vonnis de verzoeken van [X] ter verkrijging van ontslagvergunningen voor haar personeel in ontvangst te nemen en daar binnen zes weken op te beslissen. De achtergrond van de zaak ligt in de financiële problemen van [X], die door de Covid-19 pandemie zijn verergerd. Ondanks pogingen om met een aantal personeelsleden tot een beëindiging van de arbeidsrelatie te komen, resteert een aanzienlijke groep werknemers die nog afgevloeid moet worden. De Directie Arbeid en Onderzoek (DAO) had eerder aangegeven dat verzoeken tot ontslagvergunningen in verband met de pandemie niet in behandeling werden genomen, wat leidde tot de rechtszaak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Gerecht oordeelde dat het Land onrechtmatig handelde door de aanvragen van [X] niet in behandeling te nemen, en dat het recht van petitie van [X] in het geding was. Het Gerecht besloot dat het Land binnen twee dagen de aanvraag van [X] moest in ontvangst nemen en binnen twaalf weken moest beslissen. Tevens werd een dwangsom opgelegd van Afl. 5.000,-- per dag bij niet-nakoming, met een maximum van Afl. 500.000,--. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het Land werd veroordeeld in de proceskosten van [X].

Uitspraak

Vonnis van 3 februari 2021 (bij vervroeging)
Behorend bij K.G. no. AUA202100058
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
de naamloze vennootschap
[X] N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [X],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M. Jansen (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van dinsdag 2 februari 2021.
1.2
Partijen zijn ter zitting verschenen bij hun respectieve gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Vanwege de vermindering van bedrijfsresultaten over de laatste jaren, welke situatie enorm werd verergerd door de Covid-19 pandemie, dient [X] om financieel te kunnen overleven haar kosten en met name haar personeelskosten te verminderen.
2.3
Met een aantal personeelsleden van [X] is het gelukt om met wederzijds goedvinden de arbeidsrelatie te beëindigen, echter bestaat er een aanzienlijke groep werknemers die nog afgevloeid moeten worden. Gebleken is dat met die werknemers geen regeling kan worden bereikt.
2.4
De Directie Arbeid en Onderzoek (hierna: de DAO) heeft op enig in het verleden gelegen moment publiekelijk bekend gemaakt dat op instructie van de Minister van Sociale Zaken en Arbeid van Aruba (hierna: de Minister) door die dienst verzoeken tot verlening van een ontslagvergunning in verband met de Covid-19 pandemie niet in ontvangst worden genomen.
2.5
Bij de aan het kantoor van de gemachtigde van [X] gerichte email van 8 januari 2021 wordt namens de DAO bevestigd dat de DAO op instructie van het ministerie waaronder zij valt geen ontslagvergunningsaanvragen in ontvangst neemt. Daarbij wordt opgemerkt dat ontbinding van arbeidsovereenkomsten kan worden verzocht bij de rechter.
2.6
Dit Gerecht heeft in een op 15 december 2020 uitgesproken ontbindingsbeschikking ECLI:NL:OGEAA:2020:558 het volgende overwogen:

Ten overvloede wordt nog overwogen dat een verzoek om beëindiging van een arbeidsovereenkomst om (reorganisatie in verband met) bedrijfseconomische redenen in beginsel dient worden voorgelegd aan de Directie Arbeid en Onderzoek (hierna ook: DAO). Die instantie is voor de beoordeling van zo’n verzoek veel beter geoutilleerd dan het Gerecht in een op snelheid gerichte ontbindingsprocedure. Anders dan in geval van de Directie Arbeid enOnderzoekbestaat in die procedure immers geen ruimte voor nader grondig en niet zelden specialistisch onderzoek naar door de werkgever over te leggen goedgekeurde jaarrekeningen, omzetgegevens over de twee afgesloten boekjaren voorafgaande aan de datum van het ontslagverzoek, de begrote balans en verlies- en winstrekening over het lopende boekjaar, informatie met betrekking tot het organogram en het aantal formatieplaatsen per functie, het personeelsbestand en informatie ten aanzien van de toegepaste afvloeiings- en selectiecriteria [1] . Alleen in geval van spoedeisende gevallen waarin onderzoek en een beslissing van de DAO in redelijkheid niet kan worden afgewacht staat in geval van reorganisatie in beginsel de weg open bij de ontbindingsrechter. Dit klemt temeer omdat in geval van een voor de werkgever onwelgevallige beslissing van de DAO er voor die werkgever rechtsmiddelen open staan, terwijl dat in geval van een ontbindingsprocedure niet het geval is. Daar komt bij dat als de werknemer de door de werkgever in een ontbindingsprocedure gepresenteerde cijfers maar in voldoende mate betwist, het voor de ontbindingsrechter lastig zo niet onmogelijk wordt om (zonder onmogelijk uit te voeren nader onderzoek) de juistheid van die cijfers aannemelijk te oordelen, hetgeen al snel in de weg zou kunnen staan aan toewijzing van het ontbindingsverzoek. Met dit alles zij niet gezegd dat in geval van verzoek om ontbinding van een arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen waarin geen sprake is van een spoedeisend geval zoals hiervoor omschreven de weg naar de ontbindingsrechter niet open staat. De ontbindingsrechter kan in zo’n geval alvorens tot (verdere) behandeling van het aan hem voorgelegde ontbindingsverzoek over te gaan de werkgever opdragen zich met een beëindigingsverzoek te wenden tot de DAO en een beslissing van die instantie af te wachten.”.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
X] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. het Land beveelt om binnen twee dagen na de uitspraak van dit vonnis de verzoeken van [X] ter verkrijging van ontslagvergunningen voor het betrokken personeel van [X] in ontvangst te nemen en om daar binnen zes weken op te beslissen;
b. bepaalt dat het Land ten behoeve van [X] een dwangsom verbeurt van
Afl. 100.000,-- per dag of deel daarvan dat het Land voormeld bevel niet nakomt;
c. het Land veroordeelt in de proceskosten.
3.2
Het Land heeft de vorderingen van [X] niet bestreden en heeft geconcludeerd tot toewijzing daarvan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [X] bij haar vordering volgt uit de aard van die vordering en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.2
Ter zake van de vraag of het Land (lees hier en verder ook: de DAO) jegens [X] onrechtmatig handelt door een aanvraag tot toestemming voor (collectief) ontslag van een deel van haar personeel niet in ontvangst en niet in behandeling te nemen zoals door [X] (impliciet) gesteld, wordt het volgende overwogen.
4.3
Het eerste lid van artikel I.14 van de Staatsregeling van Aruba (hierna: Stsreg) bepaalt het volgende: “
Ieder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen.”.
De Memorie van Toelichting op die grondwettelijke bepaling luidt voorzover thans van belang als volgt:

Het recht om schriftelijke verzoeken bij het bevoegd gezag in te dienen dateert uit het verre verleden. Dit recht houdt in, dat ieder mens en alle rechtspersonen en organisaties een rechtstreekse toegang tot overheidsorganen hebben. Niemand die zich met een verzoekschrift tot een overheidsorgaan richt, mag dus om die reden strafrechtelijk worden vervolgd. Het onderhavige recht lijkt veel op een ander grondrecht, namelijk de vrijheid van meningsuiting; het geeft evenwel een garantie meer. Overheidsorganen zijn namelijk niet verplicht om van meningsuitingen kennis te nemen, maar een ingekomen schriftelijk verzoek moeten zij niet alleen bekijken maar ook in behandeling nemen. Weliswaar gaat de strekking van het artikel niet zover, dat antwoord moet worden gegeven op een binnengekomen verzoekschrift, maar wij gaan er vanuit dat het politieke en ambtelijke praktijk zal worden dat deze verzoekschriften worden beantwoord. Zo nodig - afhankelijk van de complexiteit van het onderwerp van het verzoek -kan in eerste instantie volstaan worden met een bericht van ontvangst om vervolgens op een later tijdstip, doch wel binnen een redelijke termijn, inhoudelijk op de verzoekschriften te antwoorden. Het ongelezen terzijde leggen van verzoekschriften is in elk geval in strijd met de Staatsregeling en botst bovendien met beginselen van behoorlijk politiek, omdat het een onzorgvuldig handelen is ten opzichte van degene die een verzoekschrift indient. Dit is een der redenen dat het onderhavige recht van petitie is blijven bestaan en een eigen plaats in deze Staatsregeling verdient naast het recht op vrije meningsuiting.
(…).”.
4.4
De Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomst (hierna: Lba) bepaalt onder meer het volgende:

(…).
Artikel 3
1. Bij landsbesluit wordt een commissie benoemd, die tot taak heeft de Directeur van advies te dienen met betrekking tot ieder bij hem ingediend verzoek om een arbeidsovereenkomst te mogen beëindigen.
2. De commissie bestaat uit tenminste vier leden, van wie de helft uit de vertegenwoordigers der werknemers en de helft uit vertegenwoordigers der werkgevers.
3. In het eerste lid bedoelde landsbesluit worden tevens de personen aangewezen die de leden van de daargenoemde commissies ingeval van ziekte of ontstentenis zullen vervangen.
Artikel 4
1. Het is de werkgever verboden de arbeidsovereenkomst te beëindigen zonder toestemming van de Directeur.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet:
a. indien de beëindiging geschiedt om een dringende aan de werknemer of de werkgever onverwijld medegedeelde reden;
b. indien de beëindiging geschiedt met wederzijds goedvinden;
c. indien de beëindiging geschiedt tijdens de proeftijd.
3. De Directeur besluit na de commissie, bedoeld in artikel 3, te hebben gehoord.
Artikel 5
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 dient een werkgever, zodra hij voornemens is binnen een termijn van drie maanden vijf en twintig werknemers of meer dan wel meer dan 25% van het aantal werknemers in een vestiging ener onderneming, voor zover dit percentage niet resulteert in vijf of minder werknemers, te ontslaan dit voornemen minstens twee maanden voor het beëindigen der arbeidsovereenkomst aan de Directeur te kennen te geven.
2. Binnen acht dagen na de kennisgeving legt de werkgever aan de Directeur een afvloeiingsplan voor.
(…).”.
4.5
Uit voormelde in de Lba neergelegde wettelijke bepalingen volgt dat de (Directeur van) de DAO het bevoegde gezag of overheidsorgaan is als het gaat om een verzoek betreffende toestemming tot beëindiging van arbeidsovereenkomsten, zonder welke toestemming het [X] verboden is om de arbeidsovereenkomsten van haar personeel dat zij om bedrijfseconomische redenen wil laten afvloeien, te beëindigen. Het ook aan [X] toekomende grondrecht van petitie zoals omschreven in het hiervoor omschreven eerste lid van artikel I.14 Stsreg brengt in verbinding met de Memorie van Toelichting op die bepaling mee dat [X] bevoegd is en in staat moet worden gesteld een verzoek tot collectief ontslag van een deel van haar werknemers in te dienen bij de DAO, welk verzoek door de DAO in behandeling moet worden genomen en waarop de DAO reëel dient te beslissen binnen een redelijke termijn. De wetgever heeft die redelijke termijn in dit geval ingevuld met het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 9 van de Lar, nu in de Lba geen termijnen zijn opgenomen waarbinnen het bestuursorgaan moet beslissen. Uit die wettelijke bepalingen in verbinding met het eerste lid van artikel I.14 Stsreg in verdere verbinding met de Memorie van Toelichting op die grondrechtelijke bepaling volgt dat de (Directeur van) de DAO binnen twaalf weken reëel moet beslissen op een aanvraag tot toestemming voor het verlenen van al dan niet collectief ontslag van in dit geval [X].
4.6
Met de beslissing van het Land (lees hier: de Minister) dat de DAO in verband met de Covid-19 pandemie om voor hem moverende redenen zoals thans het geval geen ontslagaanvragen in ontvangst mag nemen wordt het grondrecht van [X] van petitie buiten werking of terzijde gesteld, terwijl daartoe naar het voorshandse oordeel enige bevoegdheid zijdens het Land (lees hier wederom: de Minister) ontbreekt. Die bevoegdheid komt immers alleen toe aan de formele Arubaanse wetgever, wiens wetgeving ondergeschikt is aan in Aruba rechtstreeks doorwerkende grondrechtelijke verdragen.
4.7
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt in een bodemprocedure het oordeel te verwachten dat het Land onrechtmatig handelt jegens [X] door haar aan de Directeur van de DAO gerichte aanvraag tot toestemming om een deel van haar personeel in verband met bedrijfseconomische redenen te mogen ontslaan niet in ontvangst en niet in behandeling te nemen teneinde daarop binnen 12 weken na ontvangst reëel te beslissen.
4.8
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van het Land bij afwijzing van het door [X] verzochte ten opzichte van de belangen van [X] bij toewijzing daarvan.
4.9
Dwangsommen zullen gematigd en gemaximeerd worden opgelegd aan het Land als na te melden. Daarmee wordt het Land naar het oordeel van het Gerecht voldoende geprikkeld tot nakoming van dit vonnis.
4.1
Het Land zal, als de in het ongelijk gesteld partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [X], tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 240,-- =) Afl. 690,-- aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
beveelt het Land om, binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis aan het Land, de aan de Directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek gerichte aanvraag van [X] tot verkrijging van een ontslagvergunning voor een deel van haar personeel in ontvangst en in behandeling te nemen teneinde daarop binnen 12 weken na ontvangst reëel te beslissen;
5.2
bepaalt dat het Land ten behoeve van [X] een dwangsom verbeurt van
Afl. 5.000,-- per dag of deel daarvan dat het Land voormeld bevel niet of niet volledig opvolgt, met dien verstande dat het Land te dezen maximaal Afl. 500.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
5.3
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [X], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 690,-- aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op woensdag 3 februari 2021.

Voetnoten

1.