ECLI:NL:OGEAA:2021:346

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
AUA202101425
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening inzake hindervergunning voor vuilverbrandingsinstallatie te Parkietenbos

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 juli 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van de Landsverordening openbaarheid bestuur (Lob) en de Hinderverordening. Verzoekster, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, heeft verzocht om openbaarmaking van informatie en documenten met betrekking tot de vergunningverlening voor een vuilverbrandingsinstallatie te Parkietenbos. Na het uitblijven van een beslissing op dit verzoek heeft verzoekster bezwaar gemaakt en een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen grond is voor het oordeel dat de hindervergunning uiteindelijk geen stand zal houden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de procedure rondom de vergunningverlening niet zodanig gebrekkig was dat dit niet in de bezwaarprocedure hersteld kon worden. Ook heeft verzoekster onvoldoende onderbouwd dat de hindervergunning schadelijk zou zijn voor de gezondheid van omwonenden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.

Uitspraak

Uitspraak van 7 juli 2021
AUA202101425 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

wonend in Aruba,
VERZOEKSTER,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 29 januari 2021 heeft verzoekster verweerder verzocht om openbaarmaking krachtens de Landsverordening openbaarheid van bestuur (de Lob) van informatie en documenten ten aanzien van het vergunningsverleningsproces voor het oprichten van een vuilverbrandingsinstallatie te Parkietenbos (hierna: het Lob-verzoek).
Tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek heeft verzoekster op 1 april 2021 bezwaar gemaakt.
Op 26 mei 2021 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar, met betrekking tot het Lob-verzoek, ingediend.
Bij beschikking van 23 december 2020 heeft verweerder aan de Dienst Openbare Werken (DOW) hindervergunning verleend voor het oprichten van een vuilverbrandingsinstallatie te Parkietenbos.
Daartegen heeft verzoekster op 31 mei 2021 beroep ingesteld bij dit gerecht. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AUA202101426.
Op 8 juni 2021 heeft verzoekster het verzoekschrift aangevuld, strekkende tot het treffen van voorlopige voorzieningen met betrekking tot de hindervergunning.
Verzoekster heeft op 21 juni 2021 en verweerder op 21 en 22 juni 2021 nadere stukken ingediend.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 23 juni 2021, waar verzoekster in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde en mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ), zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
het verzoek met betrekking tot het Lob-verzoek
3. Bij beschikking van 7 juni 2021, door verweerder overgelegd, heeft verweerder op het Lob-verzoek beslist. Desgevraagd heeft verzoekster ter zitting te kennen gegeven dat zij tegen die beschikking geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Dat betekent dat geen bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, zoals artikel 54, eerste lid, Lar voor het treffen van een voorlopige voorziening als eis stelt. Dat brengt met zich dat het gerecht onbevoegd is van het verzoek in zoverre kennis te nemen.
het verzoek met betrekking tot de hindervergunning
4. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Tegen de beschikking van 23 december 2020 staat ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar, bezwaar open, en geen beroep. De voorzieningenrechter ziet niettemin aanleiding om aan de hand van het verzoek van verzoekster daartoe van 26 mei 2021 te onderzoeken of de beschikking van 23 december 2020 dient te worden geschorst op grond, dat de uitvoering daarvan voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook indien ervan wordt uitgegaan dat tegen de beschikking van 23 december 2020 geen beroep maar bezwaar openstond, voor verzoekster de mogelijkheid bestaat om hangende het tegen die beschikking aangewende rechtsmiddel het gerecht te verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen.
5.1
Het verzoek strekt ertoe het testen en in werking hebben van de vuilverbrandingsinstallatie – de voorzieningenrechter begrijpt: de hindervergunning – te schorsen en de voorziening te treffen dat de vuilverbrandingsinstallatie niet mag worden gebruikt totdat voldaan is aan alle vereisten uit de Hinderverordening, en alle voorwaarden uit het vonnis in kort geding van het gerecht van 21 augustus 2020 in zaak nr. K.G. AUA202000397 totdat in hoogste instantie ter zake van de hindervergunning is beslist. Aan dat verzoek legt verzoekster ten grondslag dat aan de procedure voorafgaand aan de vergunningverlening gebreken kleven, omdat verzoekster niet is gehoord en verweerder aan haar geen afschrift heeft verstrekt van zijn reactie op de door verzoekster naar aanleiding van de aanvraag om verlening van een hindervergunning ingediende bezwaren. Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd nog aangevoerd dat de vuilverbrandingsinstallatie ernstige gezondheidsschade toebrengt aan omwonenden, zoals verzoekster en haar kinderen.
5.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen grond te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de hindervergunning uiteindelijk geen stand zal houden. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ook indien zou worden aangenomen dat aan de voorbereiding van de hindervergunning de door verzoekster gestelde gebreken kleven, hetgeen door verweerder gemotiveerd is weersproken, zijn deze niet van dien aard dat ze niet in de bezwaarprocedure, die ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar strekt tot heroverweging van de beschikking waarvan bezwaar, kunnen worden hersteld.
Voorts heeft verzoekster haar betoog dat verweerder ten onrechte niet heeft geweigerd de hindervergunning te verlenen, vanwege vrees voor schade aan de gezondheid van omwonenden, onvoldoende toegelicht. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd te kennen gegeven dat aan de hindervergunning diverse adviezen van diensten, waaronder de Directie Volksgezondheid (DVG), ten grondslag liggen. Op grond daarvan heeft hij zich op het standpunt gesteld dat geen vrees bestaat voor schade aan gezondheid, aldus verweerder. Verzoekster heeft met de enkele stelling dat haar gezin ziek wordt bij het in bedrijf zijn van de vuilverbrandingsinstallatie onvoldoende toegelicht dat en waarom verweerder zich ten onrechte onder verwijzing naar voormeld advies op dat standpunt heeft gesteld. Verzoekster heeft geen andersluidend gekwalificeerd tegenadvies overgelegd en evenmin feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot het oordeel dat het advies van DVG op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat het advies zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit advies niet aan de hindervergunning ten grondslag had mogen leggen.
6. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
inzake het Lob-verzoek
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek;
inzake de hindervergunning
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.