ECLI:NL:OGEAA:2021:398

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
AUA202101551
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorschot en inzage in nalatenschap in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben de eiseressen, dochters van de overleden [overledene], een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, de weduwe van [overledene]. De eiseressen vorderen een voorschot op de verdeling van de onverdeelde nalatenschap van hun vader, die op 7 maart 2018 is overleden. De gedaagde is niet de moeder van de eiseressen en de nalatenschap is onverdeeld, waarbij zowel de eiseressen als de gedaagde elk recht hebben op een derde deel van de nalatenschap. De eiseressen hebben een voorschot van Afl. 11.343,28 per persoon gevorderd, alsmede inzage in de administratie van de nalatenschap, waaronder bankafschriften en belastingaangiften.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van de eiseressen, met de stelling dat de schulden van de nalatenschap ook in de verdeling moeten worden betrokken. Het gerecht heeft geoordeeld dat de vorderingen tot het verkrijgen van een voorschot niet toewijsbaar zijn, omdat niet aannemelijk is dat de eiseressen in een bodemprocedure een vordering wegens overbedeling zullen verkrijgen. De vorderingen tot inzage in de administratie zijn echter toegewezen, omdat de eiseressen recht hebben op openlegging van de boekhouding betreffende de gemeenschap.

Het gerecht heeft bepaald dat de gedaagde binnen vier weken na het vonnis de gevraagde documenten moet overleggen. De zaak zal op 15 september 2021 worden voortgezet om te controleren of aan de veroordeling is voldaan. De overige vorderingen zijn aangehouden voor het eindvonnis.

Uitspraak

Vonnis van 23 juli 2021
Behorend bij AUA202101551
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.[naam eiseres 1],

te Aruba,
2.
[naam eiseres 2],
te New York in de Verenigde Staten van Amerika,
[eiseressen],
hierna gezamenlijk ook te noemen: [eiseressen],
gemachtigde: advocaat mr. G. De Hoogd,
tegen:
[naam gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: advocaat mr. R.L.F. Dijkhoff.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift d.d. 16 juni 2021;
  • de e-mail d.d. 29 juni 2021 (18:38 uur) van [gedaagde] met producties;
  • de e-mai d.d. 29 juni 2021 (18:45 uur) van [gedaagde] met producties;
  • de e-mail d.d. 1 juli 2021 van [eiseressen] met producties 8 tot en met 16;
  • de mondelinge behandeling van 2 juli 2021, waar partijen hun standpunten onder het overleggen van een pleitnota nader hebben toegelicht.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 7 maart 2018 is de heer [naam overledene] (hierna: [overledene]) overleden. Ten tijde van zijn overlijden was hij in gemeenschap van goederen gehuwd met [gedaagde]. [eiseressen] zijn dochters van [overledene]. [gedaagde] is niet de moeder van [eiseressen].
2.2
Blijkens de verklaring van erfrecht d.d. 9 februari 2021 van notaris mr. Tromp (verzoekschrift, prod. 2) heeft [overledene] niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt en zijn [eiseressen] en [gedaagde] op grond van de wet gezamenlijk zijn erfgenamen. Zij zijn ieder voor 1/3 deel gerechtigd tot de nalatenschap.
2.3
Op 23 januari 2015 heeft [overledene] in verband met de verdeling van de nalatenschap van zijn vader een vaststellingsovereenkomst gesloten met de overige erfgenamen van zijn vader, waarmee partijen het geschil omtrent de verdeling van die nalatenschap in der minne hebben geregeld (verzoekschrift, prod. 6). Op 6 september 2016 heeft [overledene] een addendum op de vaststellingsoverenkomst ondertekend (verzoekschrift, prod. 7). Uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst heeft [overledene] in 2015 een bedrag van
Afl. 492.651,25 ontvangen en in 2016 een bedrag van Afl. 757.748,61.
2.4
Partijen zijn nog niet overgegaan tot scheiding en deling van de nalatenschap van [overledene].

3.HET VERZOEK

3.1 [
eiseressen] verzoeken dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) [gedaagde] veroordeelt om aan gedaagde sub 1 te betalen het bedrag van Afl. 11.343,28 ten titel van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
b) [gedaagde] veroordeelt om aan gedaagde sub 2 te betalen het bedrag van Afl. 11.343,28 ten titel van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
c) [gedaagde] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiseressen] te verstrekken:
- c1. een overzicht van de aard en de omvang van de sierraden;
- c2. het verloop van de gelden die [overledene] heeft ontvangen uit hoofde van de nalatenschap van zijn vader wijlen [naam overledene], o.a. blijkende uit de vaststellingsovereenkomsten uit december 2014 en 2 september 2016;
- c3. een overzicht van alle onroerende zaken van [gedaagde] en [overledene], met bijbehorende taxatierapporten, waarin [overledene] (tevens) een bedrag van Afl. 100.000,00 heeft geïnvesteerd;
- c4. een waardebepaling van de Honda SUV auto per 7 maart 2018, welke auto nog steeds in het bezit van [gedaagde] is;
- c5. een kopie van de koopovereenkomst met een verantwoording van de koopsom van een aan eiseres sub 1 in eigendom toebehorende auto, merk Toyota, type Solara cabrio, welke [overledene] destijds voor eiseres sub 1 als geschenk heeft gekocht voor Afl. 15.000,00 en welke auto [gedaagde] na het overlijden van [overledene] heeft verkocht aan mevrouw Karina Bennet;
- c6. een complete uitdraai van de nationale en internationale bankafschriften van alle door erflater en gedaagde aangehouden bankrekeningen met betrekking tot de periode 7 maart 2013 tot 7 maart 2017;
- c7. de (onbewerkte) afschriften van alle door de erflater en gedaagde aangehouden bankrekeningen waaruit het saldo op het moment van overlijden blijkt;
- c8. de volledige en onbewerkte IB-aangiften van erflater en gedaagde met betrekking tot de periode 2014 – 2017 en de volledige en onbewerkte aangifte IB over 2018;
- c9. afschriften van na het overlijden waaruit blijkt van schulden van de nalatenschap, maar ook eventueel nagekomen baten van de nalatenschap;
- c10. bewijs stand hypotheek onroerende zaken op datum overlijden.
d) bepaalt dat - indien en voorzover [gedaagde] de gevraagde gegevens niet (meer) tot haar beschikking zou hebben – gedaagde die gegevens binnen twee weken na dit vonnis dient op te vragen en ter beschikking dient te stellen, althans haar medewerking dient te verlenen aan het opvragen van de gegevens;
e) bepaalt dat, indien het maximum aan dwangsommen is verbeurd, [eiseressen] zijn gemachtigd om de betreffende gegevens namens gedaagde bij de diverse instellingen op te vragen;
f) het gevorderde onder c. en/of d. op verbeurte van een eenmalige dwangsom van Afl. 5.000 en een dwangsom van Afl. 2.500,00 per dag dat iedere overtreding voortduurt, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom;
g) subsidiair een beslissing neemt die het gerecht in goede justitie vermeent te behoren;
h) met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2 [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseressen] in de kosten van de procedure. Het gerecht zal hierna, voor zover voor de beoordeling van de vorderingen van belang, nader ingaan op de grondslagen van de vorderingen en op het daartegen gevoerde verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van de vordering is niet weersproken en blijkt overigens voldoende uit de aard van de vordering en de daaraan ten grondslag liggende stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kortgeding, worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.3
Het gerecht stelt in verband met de beoordeling van de vorderingen voorop dat partijen deelgenoten zijn in de onverdeelde nalatenschap van [overledene]. Als deelgenoten hebben [eiseressen] recht op verdeling van die nalatenschap. De vorderingen zoals weergegeven in 3.1 onder a) en b) strekken tot het verkrijgen van een voorschot op die verdeling. De overige vorderingen zijn erop gericht dat [eiseressen] inzicht krijgen in de omvang van de nalatenschap, waarvan zij vermoeden dat deze grotendeels wordt verzwegen door [gedaagde]. Die laatste categorie vorderingen vallen uiteen in vorderingen die zijn gericht op het overleggen van de administratie enerzijds en vorderingen die zijn gericht op een beschrijving van (een deel van) de tot de nalatenschap behorende goederen anderzijds. Het gerecht zal de drie categorieën vorderingen hierna afzonderlijk bespreken.
De vordering tot betaling van een voorschot
4.4
De vordering tot betaling van het voorschot heeft feitelijk betrekking op verdeling van de saldi van de bankrekeningen bij de CMB en de Arubabank die op het moment van overlijden van [overledene] door [gedaagde] en [overledene] bij deze banken werden aangehouden. Deze saldi bedroegen op het moment van overlijden van [overledene] Afl. 68.059,66, zo is door [eiseressen] onbetwist gesteld, en vallen voor de helft in de onverdeelde boedel, zodat uit hoofde van de saldi een bedrag van Afl. 34.029,83 in de onverdeelde nalatenschap valt. Omdat de nalatenschap volgens [eiseressen] nog vele andere (positieve) bestanddelen heeft, hebben zij ieder ter zake van de verdeling van de nalatenschap in ieder geval recht op betaling van Afl. 11.343,28 (zijnde een derde deel van Afl. 34.029,83). Om die reden dient dit bedrag bij wijze van voorschot op de verdeling door [gedaagde] aan hen te worden uitbetaald.
4.5 [
gedaagde] heeft tegen de vordering tot betaling van een voorschot als verweer gevoerd (pleitnota, 7) dat bij de verdeling van de nalatenschap ook de afwikkeling van de schulden moet worden betrokken. Om die reden kunnen de tegoeden op de bankrekening nog niet worden verdeeld, aldus [gedaagde].
4.6
Voor de beoordeling van de aldus geformuleerde vordering is van belang dat een vordering tot verdeling van een onverdeelde boedel in beginsel niet een vordering tot nakoming van een verbintenis dan wel van meerdere verbintenissen jegens de boedelgenoten is. Boedelgenoten kunnen om die reden voorafgaand aan de verdeling niet jegens elkaar een vordering tot betaling van een voorschot op de verdeling instellen. Voor toewijzing van een vordering tot betaling van een voorschot jegens [gedaagde] is dan ook alleen plaats indien voorshands aannemelijk is geworden dat in een (eventuele) bodemprocedure strekkende tot vaststelling van de verdeling van de nalatenschap [eiseressen] (op de voet van artikel 3:185 lid 2 sub b. BW) een vordering wegens overbedeling op [gedaagde] verkrijgen. Dat een dergelijke vordering zal ontstaan voor (minimaal) de door hen gestelde omvang, is voorshands onvoldoende aannemelijk. Daartoe geldt dat [eiseressen] niet hebben betwist dat de nalatenschap naast baten ook schulden bevat en dat deze in de verdeling moeten worden begrepen, zoals door [gedaagde] is gesteld. Voorts hebben [eiseressen] zelf gesteld dat de nalatenschap naast de saldi van genoemde bankrekeningen nog diverse andere vermogensbestanddelen heeft van een aanzienlijke waarde. Omdat op dit moment niet duidelijk is op welke wijze de schulden van de nalatenschap in de verdeling worden betrokken en hoe de verdeling van de overige tot de gemeenschap behorende goederen zal plaatsvinden, is voorshands onvoldoende aannemelijk dat [eiseressen] voor de door hen gestelde bedragen een vordering wegens overbedeling zullen verkrijgen
4.7
Ten overvloede overweegt het gerecht nog dat in kort geding geen verdeling van één of meer tot de gemeenschap behorende goederen (waaronder banksaldi) kan worden gevorderd. Voor zover dit de grondslag van de vordering zou zijn geweest (hetgeen wordt weersproken door de omstandigheid dat betaling van een voorschot wordt gevorderd) dient zij om die reden te worden afgewezen.
De vorderingen tot het overleggen van administratie
4.8
Bij de beoordeling van dit onderdeel van de vorderingen stelt het gerecht voorop dat deelgenoten jegens elkaar in beginsel recht hebben op openlegging van de boekhouding betreffende de gemeenschap. Betrekking op het overleggen van de boekhouding hebben de navolgende, in nummer 3.1 onder c) weergegeven, vorderingen:
- c5. betreffende een kopie van de koopovereenkomst met een verantwoording van de koopsom van een auto, merk Toyota, type Solara cabrio, welke auto [gedaagde] na het overlijden van [overledene] heeft verkocht aan mevrouw Karina Bennet;
- c6. betreffende een complete uitdraai van de nationale en internationale bankafschriften van alle door erflater en gedaagde aangehouden bankrekeningen met betrekking tot de periode 7 maart 2013 tot 7 maart 2017;
- c7. betreffende de (onbewerkte) afschriften van alle door de erflater en gedaagde aangehouden bankrekeningen waaruit het saldo op het moment van overlijden blijkt;
- c8. betreffende de volledige en onbewerkte IB-aangiften van erflater en gedaagde met betrekking tot de periode 2014 – 2017 en de volledige en onbewerkte aangifte IB over 2018;
- c9. betreffende afschriften van na het overlijden waaruit blijkt van schulden van de nalatenschap, maar ook eventueel nagekomen baten van de nalatenschap;
- c10. betreffende bewijs stand hypotheek onroerende zaken op datum overlijden.
Ten aanzien van deze vorderingen overweegt het gerecht als volgt.
4.9
Als verweer tegen de vordering tot overlegging van de koopovereenkomst betreffende de Toyota heeft [gedaagde] gesteld dat zij deze auto niet heeft verkocht. Van de zijde van [eiseressen] is de stelling dat de auto is verkocht aan [naam koper] niet nader onderbouwd (door bijvoorbeeld overlegging van een verklaring van genoemde [koper]). Zonder nadere bewijslevering, waarvoor in het kader van dit kort geding geen plaats is, is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de auto door [gedaagde] is verkocht, zodat dit onderdeel van de vordering (c5) zal worden afgewezen.
4.1
Ten aanzien van de overige bescheiden waarvan overlegging wordt gevorderd (de vorderingen onder c6 tot en met c10), geldt dat deze allen betrekking hebben op goederen waarvan voorshands, gezien het partijdebat, voldoende aannemelijk is dat zij tot de onverdeelde nalatenschap behoren dan wel op schulden die uit de nalatenschap voldaan moeten worden. De vordering tot overlegging van deze bescheiden strekt er dan ook toe om inzage te verkrijgen in de omvang van de boedelbestanddelen. Dat geldt ook voor de bescheiden die worden gevorderd over de jaren voorafgaand aan het overlijden van [overledene], aangezien voorshands voldoende aannemelijk is dat [overledene] in de periode januari 2015 tot en met 2016 aanzienlijk betalingen heeft ontvangen uit hoofde van de nalatenschap van zijn vader en [eiseressen] er recht op hebben om na te gaan of deze gelden, al dan niet door zaaksvervanging, thans nog deel uitmaken van de onverdeelde nalatenschap. [Eiseressen] hebben in beginsel dan ook recht op inzage dan wel afgifte van deze stukken voor zover deze betrekking hebben op de periode vanaf januari 2015 en indien en voor zover deze nog niet zijn afgegeven en indien en voorzover voorshands aannemelijk is dat [gedaagde] deze administratieve bescheiden onder zich heeft.
4.11
Ten aanzien van de vordering om afschriften te verstrekken betreffende de schulden van de nalatenschap, geldt dat [gedaagde] voorafgaand aan de zitting als producties facturen en betaalbewijzen heeft overgelegd betreffende de schulden van de nalatenschap. Van de zijde van [eiseressen] is niet gemotiveerd gesteld dat dit overzicht niet volledig is. Bij dit onderdeel van de vordering hebben zij dus geen belang meer, zodat dit zal worden afgewezen.
4.12 [
gedaagde] heeft betwist dat zij de overige bedoelde onderdelen van de administratie (zoals beschreven onder c6 tot en met c10) onder zich heeft. Desgevraagd heeft zij ter zitting verklaard dat zij vermoedt dat alle stukken zich bevinden bij de voormalige administrateur van [overledene]. Zij weet niet wie dat was, maar meende zich te herinneren dat het iemand was met de naam [naam administrateur], die in Aruba is gevestigd.
4.13
Van de zijde van [eiseressen] is betwist dat [gedaagde] de administratieve bescheiden niet onder zich zou hebben dan wel dat zij niet bekend zou zijn met de naam van de administrateur waar de administratie van [overledene] zich zou bevinden. De gemachtigde van [eiseressen] heeft daartoe gesteld dat hij in de periode tot en met 2016 [overledene] heeft bijgestaan bij de afwikkeling van de nalatenschap van diens vader, uit hoofde waarvan [overledene] het bedrag van ruim Afl. 1.250.000,00 heeft ontvangen. Omdat [overledene] ten gevolge van een hersenbloeding, die hij in die periode heeft gehad, zelf (wel geestelijk maar) fysiek niet langer in staat was om de afwikkeling zelfstandig in overleg met de gemachtigde ter hand te nemen, werd hij bij besprekingen met de gemachtigde altijd bijgestaan door [gedaagde]. Zij deed het fysieke deel van de afwikkeling. [Gedaagde] is om die reden volledig op de hoogte van de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van [overledene] en zij deed feitelijk de administratie betreffende het gemeenschappelijke huwelijksvermogen voorafgaand aan het overlijden van [overledene].
4.14 [
gedaagde] heeft deze stellingen van [eiseressen] onvoldoende betwist, zodat het gerecht voorshands voldoende aannemelijk acht dat [gedaagde] op de hoogte was van en betrokken was bij de administratie van het gemeenschappelijk huwelijksvermogen van haar en [overledene], waaronder ook de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van [overledene]. Daar komt bij dat [gedaagde] zelf als bewijs van betaling van schulden van de nalatenschap als productie (bijlage 4E) een kopie heeft overgelegd van een bankafschrift d.d. 29 maart 2019 met betrekking tot een bankrekening bij de Arubabank op naam van haar en [overledene], welke is geadresseerd op het woonadres van [gedaagde]. Daarmee staat vast dat zij in ieder geval die bankafschriften op haar woonadres ontvangt.
4.15
Het gerecht acht het gezien de in nummer 4.14 genoemde feiten en omstandigheden voorshands niet aannemelijk dat [gedaagde] niet de beschikking heeft over de overige administratieve bescheiden. Indien de stukken zich bij een administrateur zouden bevinden, zoals door [gedaagde] gesteld, dan neemt dat niet weg dat zij nog steeds de beschikking heeft over de bescheiden, nu zij deze bij die administrateur kan opvragen. Dat zij niet zou weten bij welke administrateur de bescheiden zich zouden bevinden, is in het licht van de fysieke betrokkenheid van [gedaagde] bij de administratie van het huwelijksvermogen van haar en [overledene] voorshands onvoldoende aannemelijk.
4.16
Het gerecht zal de vorderingen zoals weergegeven in nummer 3.1 onder c6) tot en met c10) dan ook toewijzen als hierna vermeld. Het gerecht zal vooralsnog geen dwangsom verbinden aan de veroordeling, aangezien het op de hierna te bepalen voortzetting van de mondelinge behandeling allereerst wenst te vernemen in hoeverre aan de veroordeling is voldaan. Ook wenst het gerecht dan te bespreken in hoeverre [eiseressen] zelf in staat zijn om met de verklaring van erfrecht administratieve bescheiden bij derden (zoals banken) op te vragen.
De vorderingen tot beschrijving van (een deel van) de boedel
4.17
De vorderingen zoals weergegeven in nummer 3.1. onder c1) tot en met c4) strekken ertoe dat [gedaagde] ten aanzien van de aldaar genoemde onderdelen van de nalatenschap een boedelbeschrijving verstrekt. In de artikelen 671 e.v. van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering is bepaald op welke wijze op verzoek van een deelgenoot een boedelbeschrijving tot stand kan worden gebracht. Op grond van deze bepalingen kan door de overige deelgenoten niet van een deelgenoot worden verlangd dat deze laatste met betrekking tot (een deel van) de nalatenschap een boedelbeschrijving opstelt. Ook overigens rust er op grond van het geschreven dan wel ongeschreven recht in beginsel op een deelgenoot niet een dergelijke verplichting jegens de overige deelgenoten. Daarmee is voorshands onvoldoende aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure de vorderingen zoals weergegeven in nummer 3.1 onder c1) tot en met c4) zal toewijzen. Het gerecht zal deze vorderingen dan ook afwijzen.
Slotsom
4.18
Het gerecht zal de vorderingen die strekken tot het overleggen van administratieve bescheiden toewijzen zoals hierna vermeld. Het gerecht zal voorts een voortzetting bepalen van de mondelinge behandeling op
woensdag 15 september 2021 om 15:00 uur, teneinde van partijen te vernemen in hoeverre [gedaagde] aan de veroordeling heeft voldaan. [Gedaagde] zal bij die mondelinge behandeling in persoon (al dan niet met haar gemachtigde) aanwezig moeten zijn. [Eiseressen], die beiden niet voortdurend in Aruba wonen, kunnen verschijnen bij hun gemachtigde en zijn dus niet verplicht om persoonlijk aanwezig te zijn.
4.19
De vordering tot het opleggen van een dwangsom alsmede de vordering om [gedaagde] in de kosten te veroordelen, zal het gerecht tot het eindvonnis aanhouden.
4.2
De overige vorderingen zullen bij eindvonnis worden afgewezen.

5.DE UITSPRAAK:

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na het wijzen van dit vonnis tot het overleggen van:
- een complete uitdraai van de nationale en internationale bankafschriften van alle door [overledene] en [gedaagde] aangehouden bankrekeningen met betrekking tot de periode 1 januari 2015 tot 7 maart 2018;
- de (onbewerkte) afschriften van alle door [overledene] en [gedaagde] aangehouden bankrekeningen waaruit het saldo op het moment van overlijden blijkt;
- de volledige en onbewerkte IB-aangiften van [overledene] en [gedaagde] met betrekking tot de periode 2014 – 2017 en de volledige en onbewerkte aangifte IB over 2018;
- afschriften van de bankrekeningen daterend van na het overlijden, waaruit blijkt van eventueel nagekomen baten van de nalatenschap;
- bewijs stand hypotheek onroerende zaken op datum overlijden;
5.2
bepaalt een voortzetting van de mondelinge behandeling op
woensdag 15 september 2021 om 15:00ten overstaan van mr. J.J. Verhoeven in het gerechtsgebouw aan de J.G. Emanstraat 51 te Oranjestad, en bepaalt dat partij [gedaagde] daarbij in persoon aanwezig moet zijn;
5.3
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 23 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.