ECLI:NL:OGEAA:2021:404

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AUA202003334
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergunning voor het innemen van domeingrond ten behoeve van een restaurant en bar

In deze zaak heeft HEMS Management & Real Estate Company N.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van een vergunning voor het innemen van domeingrond ten behoeve van het plaatsen van mantelbuizen voor een restaurant en bar. De afwijzing vond plaats door de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu, die zich baseerde op het beleid dat geen nieuwe vergunningen voor food & beverage faciliteiten worden verleend in de strandsecties van Eagle Beach, in afwachting van de reconstructie van de Eagle Beach Promenade. De appellante had eerder een aanvraag ingediend voor het innemen van domeingrond, maar deze was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 7 juni 2021, waarbij de appellante vertegenwoordigd was door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verschenen was. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat de aanvraag niet voldeed aan het geldende beleid. De rechter verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 30 augustus 2021.

Uitspraak

Uitspraak van 30 augustus 2021
Lar nr. AUA202003334

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

HEMS MANAGEMENT & REAL ESTATE COMPANY N.V.,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: J.M. van Schaijk, bestuurder van appellante,
gericht tegen:

de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 10 november 2020 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het bezwaar van appellante van 11 januari 2019, gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van appellante van 24 september 2018 voor het innemen van domeingrond voor het plaatsen van mantelbuizen, gegrond verklaard en de aanvraag alsnog afgewezen.
Daartegen heeft appellante op 11 december 2020 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Op 4 juni 2021 heeft appellante nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft het beroep ter zitting behandeld op 7 juni 2021, waar appellante, vertegenwoordigd door voormelde gemachtigde is verschenen. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Retributie- en legesbesluit Directie Infrastructuur en Planning mag zonder vergunning, verleend door of namens de minister, belast met infrastructuur, geen openbare grond of openbaar water, worden ingenomen.
Ingevolge het vierde lid kan een vergunning worden geweigerd in verband met de handhaving van de openbare orde en veiligheid, alsmede ter bescherming van het milieu.
2. Volgens het ter zake door verweerder gevoerde beleid, neergelegd in de Richtlijn Ruimtelijke Inrichting Stranden (RRIS, p. 6) worden in de strandsecties van de sector Eagle Beach geen nieuwe vergunningen uitgegeven voor food & beverage faciliteiten, in afwachting van de ‘Linear Park’ (re)constructie die moet leiden tot de aanleg van een Eagle Beach Promenade. Tot dan kan telkens geëvalueerd worden reeds verleende (precario)vergunningen wel of niet te verlengen, aldus het beleid.
3. Op 15 oktober 2018 heeft appellante verweerder verzocht om haar een vergunning te verlenen voor het innemen van domeingrond voor het plaatsen van een restaurant, bar en 100 strandstoelen. Bij beschikking van 31 juli 2019 heeft verweerder die aanvraag afgewezen, voor zover het het innemen van domeingrond voor het plaatsen van een restaurant en bar betreft. Daartegen heeft appellante op 8 augustus 2019 bezwaar gemaakt. Tegen het uitblijven van een beschikking op dat bezwaar heeft appellante op 17 januari 2020 beroep ingesteld. Bij uitspraak van dit gerecht 14 september 2020 in zaak Lar nr. AUA202000141 heeft het gerecht dat beroep gegrond verklaard, de bestreden fictieve afwijzende beschikking vernietigd en bepaald dat verweerder binnen drie maanden een reële beslissing neemt het op het bezwaar van appellante. Niet is gebleken dat verweerder een reële beslissing op het bezwaar heeft genomen.
4. Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de daaraan ten grondslag liggende aanvraag ertoe strekt domeingrond in te nemen voor het plaatsen van mantelbuizen ten behoeve van nog op te richten food & beverage faciliteiten en dat volgens het door hem ter zake gevoerde beleid geen nieuwe food & beverage faciliteiten op het strand zijn toegestaan.
5. Appellante betoog dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd haar een precariovergunning te verlenen. Daartoe voert zij aan dat de aanvraag om verlening van een vergunning voor het innemen van domeingrond ten behoeve van een restaurant en bar van 15 oktober 2018 alsnog dient te worden ingewilligd, omdat dat in overeenstemming is met het RRIS. Voor zover dat niet het geval zou zijn, komt haar een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel toe, op grond waarvan die aanvraag niettemin dient te worden ingewilligd. Inwilliging van de aanvraag van 15 oktober 2018 brengt voorts met zich dat de aanvraag om verlening van een vergunning voor het innemen van domeingrond voor het plaatsen van mantelbuizen ten behoeve van dat restaurant en die bar eveneens voor inwilliging in aanmerking dient te komen, aldus appellante.
6. Dit betoog faalt. Vast staat dat de aanvraag, die bij de bestreden beschikking is afgewezen, ziet op het plaatsen van mantelbuizen ten behoeve van een restaurant en bar, waarvoor appellante op 15 oktober 2018 een precariovergunning heeft aangevraagd. Ten tijde van de bestreden beschikking gold de aanvraag van 15 oktober 2018 als afgewezen.
Onder deze omstandigheden is in het in beroep aangevoerde geen grond te vinden voor het oordeel dat de aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegde motivering de afwijzing niet kan dragen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd