ECLI:NL:OGEAA:2021:407

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AUA202101467
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning in kort geding met betrekking tot huurachterstand en ontbinding van de huurovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.S. Gravenstijn, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die in persoon procedeerde. De procedure begon met een verzoekschrift op 2 juni 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 juni 2021. Eiseres, eigenaresse van een woning in Aruba, had gedaagde een huurovereenkomst aangeboden voor de woning, die op 31 maart 2016 was ingegaan. Gedaagde had een huurachterstand van Afl. 7.500,00, wat leidde tot een beschikking van de Huurcommissie op 26 november 2020, waarin toestemming werd verleend om de huurovereenkomst te ontbinden. Eiseres heeft de huurovereenkomst per 1 april 2021 ontbonden en verzocht om ontruiming van de woning.

Het gerecht oordeelde dat de vorderingen van eiseres voldoende kans van slagen hadden in een eventuele bodemprocedure. De ontruiming werd gerechtvaardigd op basis van de ontbinding van de huurovereenkomst, die door gedaagde niet was weersproken. Het gerecht heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op 31 augustus 2021, rekening houdend met de omstandigheden van gedaagde, die door de Covid-19 pandemie haar inkomsten had zien dalen. Eiseres werd in het gelijk gesteld en gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van Afl. 12.900,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van de procedure. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

Vonnis van 16 juli 2021
Behorend bij AUA202101467
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
procederende in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift d.d. 2 juni 2021;
- de mondelinge behandeling d.d. 18 juni 2021, waar partijen zijn verschenen en waar zij hun standpunten nader hebben toegelicht.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Eiseres] is eigenaresse van de woning gelegen te [adres] te Aruba (hierna: de woning). Op grond van een huurovereenkomst d.d. 31 maart 2016 huurt [gedaagde] de woning van [eiseres] met ingang van 1 april 2016 tegen een huurprijs van Afl. 2.400,00 per maand (verzoekschrift, prod. 3).
2.2 [
Eiseres] exploiteert in de woning een kinderdagverblijf.
2.3
Bij beschikking van 26 november 2020 heeft de Huurcommissie aan [eiseres] toestemming verleend om de huurovereenkomst met [gedaagde] wegens een huurachterstand van Afl. 7.500,00 te ontbinden.
2.4
Bij brief van 23 december 2020 aan [gedaagde] heeft [eiseres] de huurovereenkomst met ingang van 1 april 2021 ontbonden (verzoekschrift, prod. 5).

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiseres] verzoekt, na vermeerdering van eis, het gerecht om haar kosteloze procedure te verlenen en voorts om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
- [ Gedaagde] te veroordelen om de woning met alle daarin aanwezige personen en goederen, voorzover deze laatste geen eigendom zijn van [eiseres], te ontruimen en te verlaten binnen 24 uren na het wijzen van dit vonnis en om de woning door afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen, met machtiging aan [eiseres] om dit vonnis zelf uit te voeren als [gedaagde] in gebreke blijft met de ontruiming, desnoods door het inroepen van de sterke arm van politie en justitie;
- [ Gedaagde] te veroordelen om bij wijze van voorschot te voldoen een bedrag van
Afl. 19.900,00, bestaande uit de verschuldigde achterstallige huurtermijnen, alsmede tot betaling van de na april 2021 te vervallen huurtermijnen van Afl. 2.400,00 per maand tot aan de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het verzoekschrift;
- om iedere voorziening te treffen die het gerecht in goede justitie vermeent te behoren;
- [ Gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Op de grondslagen van de vordering en het daartegen gevoerde verweer zal het gerecht hierna, voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang, nader ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
De spoedeisendheid van de gevraagde voorziening volgt uit de aard van de vordering en is, mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, in voldoende mate komen vast te staan.
4.2
In dit kort geding dient beoordeeld te worden of de vorderingen van [eiseres] een zodanige kans van slagen hebben in een eventuele bodemprocedure dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door haar gevorderde voorlopige voorziening bij voorraad gerechtvaardigd is. Voor zover de vordering strekt tot betaling van een geldsom heeft te gelden dat voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding slechts dan plaats is, als het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en er daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van belangen mede betrokken dient te worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling.
4.3
Aan het verzoek tot ontruiming heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat zij op grond van de beschikking d.d. 26 november 2020 van de Huurcommissie de huurovereenkomst met ingang van 21 april 2021 heeft ontbonden. Die beschikking van de Huurcommissie en de daarop gebaseerde ontbinding zijn, zo oordeelt het gerecht, door [gedaagde] niet weersproken. Voorts heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat zij geen beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de Huurcommissie. Daarmee is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst met ingang van 1 april 2021 rechtsgeldig door [eiseres] is ontbonden. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming voor toewijzing gereed ligt. Het gerecht zal de vordering dan ook toewijzen, zij het met inachtneming van de hierna te vermelden ontruimingstermijn. Zolang [gedaagde] het gehuurde niet heeft ontruimd, is zij huurpenningen aan [eiseres] verschuldigd.
4.4
Uit het eerste lid van artikel 556 Rv volgt dat [eiseres] de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen, en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein is van de deurwaarder. [Eiseres] heeft voldoende aan dit vonnis om de deurwaarder te kunnen inschakelen indien [gedaagde] niet vrijwillig tot nakoming daarvan overgaat. In het licht daarvan heeft [eiseres] derhalve geen machtiging nodig om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen. Voorwaarde is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder wordt betekend aan [gedaagde], en dat aan [gedaagde] overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Rv bevel wordt gedaan om binnen drie dagen (na ommekomst van de aan haar bij dit vonnis gegunde ontruimingstermijn dus) te ontruimen. De deurwaarder op zijn beurt behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen indien de deuren van het te ontruimen pand gesloten zijn of de opening daarvan geweigerd wordt. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Voorziet de instrumenterende deurwaarder problemen, dan kan deze op de voet van (strekking en geest van) de Algemene Politieverordening - zonder dat daartoe rechterlijke machtiging nodig is - bijstand van de politie inroepen. In het licht van dit alles valt van de bodemrechter het oordeel te verwachten dat dit onderdeel van het door [eiseres] verzochte moet worden afgewezen. Dat betekent dat dit onderdeel van de thans door [eiseres] verzochte voorziening zal worden afgewezen.
4.5
Ten aanzien van het ontstaan en omvang van de huurachterstand is voorshands, gezien het partijdebat, het volgende voorshands voldoende aannemelijk geworden. [Gedaagde] exploiteert in de woning een kinderdagverblijf. Zij had tot maart 2020 gemiddeld 136 kinderen in de opvang. Na het uitbreken van de Covid-19 pandemie is dit aantal drastisch gedaald. Op dit moment is er wel sprake van een verbetering, maar dat neemt niet weg dat zij ook thans nog slechts 36 kinderen in de opvang heeft. Door de plotselinge en drastische verlaging van het aantal kinderen in de opvang, zijn ook de inkomsten van [gedaagde] navenant gedaald. Zij was daartoe niet meer in staat om de huur te betalen.
4.6
Tussen partijen staat, op grond van hetgeen ter zitting is besproken, vast dat de huurachterstand per eind november 2020 (de datum van de beslissing van de Huurcommissie) Afl. 7.500,00 bedroeg en dat [gedaagde] verder (i) over de maand december 2020 (anders dan in het verzoekschrift is gesteld) Afl. 1.500,00 heeft voldaan, dat zij (ii) (anders dan in het verzoekschrift is gesteld) over de maanden januari en maart 2021 telkens Afl. 1.500,00 heeft voldaan en dat zij (iii) over de maand april 2021 (conform het gestelde in het verzoekschrift) Afl. 1.500,00 heeft voldaan. Voorts staat vast dat [gedaagde] in de maand mei 2021 twee keer een bedrag van Afl. 750,00 heeft voldaan. Volgens [gedaagde] betrof dit de huur over de maand juni 2021, volgens [eiseres] de huur over de maand mei 2021. Nu [gedaagde] niet heeft gesteld dat zij buiten de twee betalingen van Afl. 750,00 in de maand mei 2021 nog andere betalingen heeft gedaan die als huurbetaling over de maand mei 2021 moeten worden aangemerkt, gaat het gerecht er voorshands vanuit dat met de twee betalingen van Afl. 750,00 in mei 2021 de huur over de maand mei 2021 is voldaan en dat daarmee de huur over juni 2021 nog niet is voldaan. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat [gedaagde] vanaf december 2020 tot en met mei 2021 telkens Afl. 1.500,00 per maand aan huur heeft betaald, zodat voorshands voldoende aannemelijk is dat de achterstand tot en met mei 2021 in totaal (Afl. 7.500,00 + 6 x Afl. 900,00 =) Afl. 12.900,00 bedraagt.
4.6
Het gerecht zal de vordering tot betaling van de huurachterstand voor genoemd bedrag van Afl. 12.900,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de indiening van het verzoekschrift, zijnde 2 juni 2021. Ook het gevorderde huurbedrag van Afl. 2.400,00 voor iedere maand, of een evenredig gedeelte daarvan, dat [gedaagde] na 1 juni 2021 de woning niet daadwerkelijk heeft ontruimd en ter beschikking gesteld, zal hierna worden toegewezen.
4.7
Met betrekking tot de datum waarop [gedaagde] de woning dient te ontruimen, overweegt het gerecht als volgt. Ten gevolge van de maatregelen die de overheid vanaf maart 2020 heeft getroffen ter beperking van de verspreiding van het corona-virus, heeft [gedaagde] een aantal maanden haar kinderopvang noodgedwongen moeten sluiten, waardoor zij van het gehuurde geen gebruik heeft kunnen maken en waardoor zij eveneens geen omzet had. Na de opheffing van de ‘lock-down’ in juli 2020 is het aantal kinderen in de kinderopvang van [gedaagde] sterk achtergebleven bij de pre-covidperiode, waardoor in die periode haar omzet navenant is gedaald. [Eiseres] heeft geaccepteerd, zo begrijpt het gerecht haar uitlatingen daaromtrent ter zitting, dat [gedaagde] over de periode april tot en met juni 2020 in het geheel geen huur heeft betaald. Partijen hebben echter naar aanleiding van de omstandigheid dat [gedaagde] na juli 2020 structureel minder omzet genereert ten gevolge van de Covid-19 pandemie, geen afspraken gemaakt over een structurele aanpassing van de huurprijs gedurende de duur van die pandemie. Dit is van de zijde van [eiseres] mede ingegeven door de omstandigheid, zo begrijpt het gerecht, dat [eiseres] zelf maandelijks een bedrag van Afl. 533,00 dient te betalen aan de FCCA wegens verschuldigde rente over een hypothecaire lening en wegens premies voor verzekeringen. [Gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij iedere maand in ieder geval Afl. 1.500,00 heeft voldaan, om te voorkomen dat de achterstand onaanvaardbaar opliep en om ervoor te zorgen dat [eiseres] haar verplichtingen jegens de FCCA kon nakomen. Verder heeft [gedaagde] ter zitting gesteld dat zij in onderhandeling is omtrent de huur van een andere ruimte voor de exploitatie van haar kinderdagverblijf en dat zij verwacht dat zij die ruimte per eind augustus 2021 kan betrekken. Als zij nu per onmiddellijke ingang de woning moet ontruimen, heeft zij geen mogelijkheid om haar kinderdagverblijf gedurende de periode tot eind augustus 2021 voort te zetten, hetgeen het voortbestaan van haar kinderdagverblijf in gevaar kan brengen.
4.8
In de hiervoor genoemde omstandigheden, beschouwd in hun onderlinge samenhang, ziet het gerecht aanleiding om de datum van de ontruiming te bepalen op 31 augustus 2021.
4.9
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [eiseres] worden begroot op Afl. 450,00 aan vastrecht, op Afl. 229,00 aan explootkosten en op Afl. 1.500,00 aan salaris gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
verleent aan [eiseres] kosteloze procedure;
5.2
veroordeelt [gedaagde] om de woning [adres] met alle daarin aanwezige personen en goederen, voorzover deze laatste geen eigendom zijn van [eiseres], uiterlijk 31 augustus 2021 te ontruimen en te verlaten en om de woning uiterlijk op 31 augustus 2021 door afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
5.3
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen de huurachterstand tot en met mei 2021, zijnde een bedrag van Afl. 12.900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2021, alsmedete vermeerderen met Afl. 2.400,00 voor iedere daaropvolgende maand, ingaande 1 juni 2021, tot aan de dag van ontruiming;
5.4
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [eiseres] worden begroot op Afl. 450,00 aan vastrecht, op Afl. 229,00 aan explootkosten en op Afl. 1.500,00 aan salaris gemachtigde.
5.5
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 16 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier