Uitspraak
1.[Eiser sub 1),
[Eiseres sub 2],
1.DE PROCEDURE
2.DE VASTSTAANDE FEITEN
, beste[vice-president RBC]
,
3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
4.DE BEOORDELING
ING/De Keijzer Beheer).
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak, die op 9 juli 2021 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, vorderde eiser [Eiser sub 1] dat RBC Royal Bank (Aruba) N.V. zijn bankrelatie zou voortzetten. Eiser had sinds 1995 een bankrelatie met RBC en had verschillende bankproducten, waaronder rekeningen en een hypothecaire lening. RBC had op 15 december 2020 aan eiser meegedeeld dat zij de bankrelatie per 15 maart 2021 zou beëindigen, zonder verdere toelichting. Eiser stelde dat RBC geen objectief gerechtvaardigde redenen had voor de opzegging en dat de beëindiging in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. RBC voerde aan dat eiser geen spoedeisend belang had en dat er goede gronden waren voor de beëindiging van de relatie, gezien de strafrechtelijke veroordelingen van eiser in het verleden.
Het gerecht oordeelde dat het spoedeisend belang van eiser voldoende was, ondanks het verstrijken van de opzegtermijn. Het gerecht concludeerde dat RBC de opzegging niet rechtsgeldig had uitgevoerd, omdat de redenen voor beëindiging onvoldoende zwaarwegend waren in verhouding tot het belang van eiser bij voortzetting van de bankrelatie. Het gerecht oordeelde dat RBC de bankrelatie met eiser moest voortzetten en dat de hypothecaire lening en andere bankproducten in stand moesten blijven. RBC werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom bij niet-naleving van de uitspraak en moest de proceskosten vergoeden.