ECLI:NL:OGEAA:2021:410

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AUA202101514
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van de opzegging van een bankrelatie door RBC Royal Bank met ROVI Cleaning General Contractor and Petroleum Services VBA

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen ROVI Cleaning General Contractor and Petroleum Services VBA (hierna: Rovi) en RBC Royal Bank (Aruba) N.V. (hierna: RBC). Rovi, een schoonmaakbedrijf met 73 medewerkers, had een bankrekening bij RBC die door de bank was opgezegd. Rovi vorderde in kort geding dat RBC de rekening geopend zou houden totdat in een bodemprocedure anders zou worden geoordeeld. De bank had de relatie met Rovi beëindigd zonder objectief gerechtvaardigde redenen, wat Rovi als onaanvaardbaar beschouwde. RBC voerde aan dat Rovi geen spoedeisend belang had, omdat er voldoende tijd was gegeven om een nieuwe bankrekening te openen. Het Gerecht oordeelde dat Rovi wel degelijk spoedeisend belang had, omdat de opzegging de continuïteit van haar bedrijfsvoering bedreigde. Het Gerecht concludeerde dat de opzegging door RBC naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, en dat RBC niet had voldaan aan haar zorgplicht. Het Gerecht heeft de vorderingen van Rovi toegewezen, inclusief een dwangsom voor het geval RBC niet aan het vonnis zou voldoen. RBC werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 9 juli 2021 (bij vervroeging)
Behorend bij AUA202101514
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROVI CLEANING GENERAL CONTRACTOR AND PETROLEUM SERVICES VBA h.o.d.n. Topset and Jegon General Services,
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Rovi,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
de naamloze vennootschap
RBC Royal Bank (Aruba) N.V.,
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: RBC,
gemachtigde: de advocaat mr. M.L.J.J.P. Willems.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift d.d. 1 juni 2021;
- de e-mail d.d. 1 juli 2021 van de zijde van Rovi met 2 producties;
- de e-mail d.d. 1 juli 2021 van de zijde van RBC met 5 producties;
- de mondelinge behandeling van 2 juli 2021 waar partijen onder overlegging van pleitnotities hun standpunt nader hebben toegelicht en waar zij op elkaars stellingen hebben gereageerd.
1.2
Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Rovi exploiteert een schoonmaakbedrijf dat zich in het bijzonder richt op dienstverlening aan hotels. Zij heeft 73 medewerkers in dienst.
2.2
Rovi heeft sinds december 2019 een bankrekening bij RBC met bankrekeningnummer 77000000100265147. De bankrekening is een betaalrekening van het type ‘RBC Business Essentials’.
2.3
Aandeelhouders van Rovi zijn (A) (40%), (B) (40%) en (C) (20%). (C) is samen met (B) tekeningsbevoegd op de bankrekening.
2.4 (
C) was tot 25 maart 2015 advocaat te Aruba. Bij beslissing van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in 2013 is (C) in hoger beroep veroordeeld wegens faillissementsfraude en verboden wapenbezit. De Hoge Raad heeft in 2014 het cassatieberoep tegen de veroordeling verworpen, waardoor de veroordeling van het hof onherroepelijk is geworden. Bij beslissing van 25 maart 2015 van de Raad van Toezicht te Aruba is (C) van het tableau geschrapt wegens onder meer (en voornamelijk) de gepleegde strafbare feiten.
2.5
In een vonnis van 30 juli 2019 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, gewezen in een procedure tussen (C) en zijn voormalige echtgenote, heeft het hof in overweging 2.2. geoordeeld dat (C) tegenstrijdige standpunten in de procedure had ingenomen en dat (C) heeft verklaard dat hij het aandeelhoudersregister van een naamloze vennootschap had vervalst zodat die vennootschap een lening bij de bank kon verkrijgen (pleitnota RBC, prod. 2). Om die reden concludeerde het hof dat (C) het ‘niet zo nauw neemt met de waarheid’.
2.6
In artikel 36 van de Algemene Voorwaarden die op de bankrelatie tussen partijen van toepassing zijn, is het volgende bepaald omtrent de beëindiging van de overeenkomst door de bank (pleitnota bank, prod. 1):
“36. In addition to the rights of the Bank under these General Terms and Conditions (…) the Bank may, at any time, close any account held by the Customer after having given one month’s (…) notice in writing to the Customer (…).”
2.7
De bank is een financiële dienstverlener in de zin van artikel 1 lid 1 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering (hierna: Lwtf) en moet dus voldoen aan de vereisten die in dit verband in de Lwtf aan haar worden gesteld.
2.8
Bij brief van 15 december 2020 (pleitaantekeningen Rovi, prod. 2) heeft RBC het volgende bericht aan (C):
“As a regulated institution, RBC periodically reviews our products and services provided to clients in order to ensure that we operate within the appropriate parameters applicable to us. After careful consideration, we regret to inform you that we are no longer able to continue our banking relationship.
In the circumstances, the following Account held with RBC Royal Bank will be closed: (…)
77000000100265147 RBC Business Essentials – AWG
We recognize that you may have questions and will need to seek alternative banking arrangements to meet your banking needs and request that you do so no later than the date ofMarch 15, 2021(“Termination Date”). (…)
2.9
In haar brief van 16 februari 2021 (verzoekschrift, prod. 7) heeft RBC aan (C) bericht dat zij vasthoudt aan de beëindiging van de bankrelatie, waarbij de opzegtermijn is gewijzigd naar 30 juni 2021.
2.1
Rovi is er tot op heden niet in geslaagd om bij een andere bank in Aruba een bankrekening te openen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Rovi vordert dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
- RBC veroordeelt om zolang in de bodemprocedure niet anders wordt geoordeeld de rekening 7700000100265147 RBC Business Essentials – AWG van Rovi geopend te houden onder de gebruikelijke voorwaarden en tegen een gebruikelijk tarief;
- bepaalt dat RBC ten behoeve van Rovi een dwangsom verbeurt van Afl. 5.000,00 per dag of deel daarvan dat RBC voormeld bevel niet of niet volledig opvolgt;
- RBC veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2
Aan haar vordering legt Rovi het volgende ten grondslag.
RBC heeft in haar opzeggingsbrieven geen reden gegeven voor de opzegging van de bankrelatie met Rovi. Gezien de maatschappelijke functie die banken hebben en de zorgplicht die daaruit voortvloeit, kan RBC de bankrelatie met Rovi alleen beëindigen indien daartoe objectief gerechtvaardigde zwaarwegende redenen zijn. De ongemotiveerde opzegging door RBC voldoet daaraan niet.
3.3
RBC voert hiertegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Rovi heeft geen spoedeisend belang, nu RBC na de opzegging ruim zes maanden de tijd heeft gegeven aan Rovi om haar bankzaken onder te brengen bij een andere bank (pleitnota, 1).
RBC heeft goede gronden om de relatie met Rovi te beëindigen, omdat (C) een tekeningsbevoegde aandeelhouder is van Rovi, terwijl (i) uit een publicatie op internet van 31 maart 2015 van het Dutch Caribbean Legal Portal blijkt dat (C) bij beslissing van de Raad van Toezicht d.d. 25 maart 2015 van het tableau is geschrapt wegens faillissementsfraude en vuurwapenbezit en dat hij in de periode voorafgaand aan de schrapping meermalen tuchtrechtelijk is bestraft, terwijl tevens (ii) uit een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof d.d. 30 juli 2019 volgt dat (C) valse stukken heeft opgemaakt teneinde ten behoeve van de failliet een hypothecaire lening te verkrijgen (pleitnota, 2 en 3). RBC loopt door deze gedragingen van (C) het risico op integriteits- en reputatieschade (pleitnota, 6), terwijl RBC voor de toekomst geen vertrouwen meer heeft in een zakelijke relatie met (C), omdat het gedrag van (C) problemen met zich brengt op het gebied van compliance en het vereiste voortdurende klantenonderzoek (pleitnota, 6).

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang blijkt voldoende uit de aard van de vordering en de daaraan ten grondslag liggende stellingen. Het verweer van RBC dat geen spoedeisend belang aanwezig is, omdat reeds in december 2020 is opgezegd, wordt verworpen. Het is evident dat het voor Rovi niet mogelijk is om binnen de door RBC gehanteerde opzegtermijn in een bodemprocedure een definitieve uitspraak te verkrijgen omtrent de vraag of de opzegging al dan niet terecht is geschied. Dat Rovi niet terstond na de opzegging in december 2020, maar eerst kort voor het verstrijken van de opzegtermijn dit kort geding is begonnen, doet daar niet aan af.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kortgeding, worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.3
De vorderingen van Rovi zijn erop gericht dat RBC de bankrelatie met haar voortzet en de dienstverlening continueert. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat RBC, zoals door haar als verweer is aangevoerd, op grond van artikel 36 van de Algemene Voorwaarden in beginsel bevoegd is om de bankrelatie met (C) op te zeggen. Met betrekking tot de uitoefening van die opzeggingsbevoegdheid geldt het volgende.
4.4
Indien een bank gebruikmaakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de relatie moet de rechtsgeldigheid daarvan worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW. Een opzegging is niet rechtsgeldig indien het gebruikmaken van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans indien de bank in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot de opzegging had kunnen komen. Voor deze beoordeling is mede van belang dat een bank, mede gezien haar maatschappelijke functie, bij haar dienstverlening zorgvuldig moet zijn en zo goed mogelijk rekening moet houden met de belangen van de cliënt en dat zij zich ook bij opzegging van de relatie met een cliënt aan haar zorgplicht moet houden (vgl. in soortgelijke zin HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929,
ING/De Keijzer Beheer).
4.5
Indien een bank aldus gebruik maakt van een bevoegdheid tot opzegging moet niet alleen worden beoordeeld of de reden voor de opzegging voldoende zwaarwegend is in verhouding tot het belang van de cliënt bij een voortzetting van de relatie, maar ook de wijze van opzegging moet voldoen aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (Handboek WWFT, par. 3.6.2).
4.6
Met inachtneming van de hiervoor weergegeven maatstaf oordeelt het gerecht als volgt.
4.7
Reden voor RBC om de bankrelatie met Rovi op te zeggen, is de betrokkenheid van (C) bij de vennootschap in samenhang met het feit dat door gedragingen van (C) in het verleden RBC volgens haar de kans op integriteits- en reputatieschade loopt, terwijl RBC voor de toekomst geen vertrouwen meer heeft in een zakelijke relatie met Rovi, omdat het gedrag van (C) problemen met zich brengt op het gebied van compliance en het vereiste voortdurende klantenonderzoek (pleitnota, 6).
4.8
Vast staat, zo overweegt het gerecht, dat RBC deze reden niet in haar brieven van 15 december 2020 en 16 februari 2021 aan Rovi heeft medegedeeld. RBC heeft evenmin betwist dat zij die reden ook niet naar aanleiding van vragen van Rovi omtrent de opzegging aan haar heeft medegedeeld en dat RBC pas tijdens de mondelinge behandeling in dit kort de reden van de opzegging van de bankrelatie bekend heeft gemaakt.
4.9
RBC heeft door haar handelwijze met betrekking tot de opzegging niet de mogelijkheid geboden aan Rovi om met RBC in overleg te treden omtrent de bezwaren van RBC inzake de betrokkenheid van (C) bij Rovi en om in onderling overleg voorwaarden af te spreken ten aanzien van de betrokkenheid van (C) bij Rovi, waaronder voortzetting van de bankrelatie voor beide partijen acceptabel was. Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van Rovi door (C) medegedeeld dat ook het verbreken van alle banden door hem met Rovi voor hem bespreekbaar is, indien daarmee de bankrelatie kan worden gecontinueerd. Door RBC is niet gesteld (en evenmin is gebleken) dat en om welke redenen van haar niet verlangd kon worden dat zij hieromtrent met Rovi in overleg was getreden alvorens de bankrelatie te beëindigen. Daarbij is van belang dat in het bijzonder niet is gesteld of gebleken dat RBC door de betrokkenheid van (C) bij Rovi in de afgelopen jaren al een onherstelbare integriteits- dan wel reputatieschade heeft opgelopen dan wel dat Rovi in de afgelopen jaren door toedoen van (C) de bankrekening heeft gebruikt voor transacties die een zodanig karakter hadden dat om die reden een voortzetting van de bankrelatie niet van RBC kan worden verlangd.
4.1
Daar komt bij dat van de zijde van RBC onvoldoende is betwist dat Rovi er vooralsnog niet in is geslaagd om een nieuwe bankrekening bij een andere bankinstelling te openen, terwijl zij voor het doen van haar betalingen en voor de ontvangst van betalingen van haar klanten afhankelijk is van een bankrekening. Het gerecht acht het om die reden voorshands voldoende aannemelijk dat de continuïteit van Rovi door het opzeggen van de bankrekening bedreigd wordt en dat daarmee ook de belangen van de werknemers op het spel komen te staan.
4.11
Wanneer deze in de nummer 4.7 tot en met 4.10 genoemde feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang worden beschouwd, is voorshands voldoende aannemelijk dat de bodemrechter bij een afweging van de wederzijdse belangen tot het oordeel zal komen dat de opzegging door de bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans dat de bank - in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad - naar redelijkheid niet tot de opzegging heeft kunnen komen.
4.12
Het voorgaande brengt mee dat het gerecht het gevorderde zal toewijzen als hierna vermeld. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, zij het dat deze zal worden bepaald op Afl. 2.500,00 en dat hieraan een maximum van Afl. 250.000,00 zal worden verbonden.
4.13
Als de in het ongelijk gestelde partij zal RBC worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Rovi worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierecht, Afl. 218,64 aan explootkosten en op Afl. 1.500,00 aan salaris voor gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
veroordeelt RBC om, zolang in de bodemprocedure niet anders wordt geoordeeld, de rekening 7700000100265147 RBC Business Essentials – AWG Rovi geopend te houden onder de gebruikelijke voorwaarden en tegen een gebruikelijk tarief;
5.2
bepaalt dat RBC ten behoeve van Rovi een dwangsom verbeurt van Afl. 2.500,00 per dag of deel daarvan dat RBC voormeld bevel niet of niet volledig opvolgt en maximeert de te verbeuren dwangsommen tot een bedrag van Afl. 250.000,00;
5.3
veroordeelt RBC in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Rovi worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierecht, Afl. 218,64 aan explootkosten en op Afl. 1.500,00 aan salaris voor gemachtigde;
5.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 9 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.