ECLI:NL:OGEAA:2021:445

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202100658
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van bankrelatie door RBC Royal Bank (Aruba) N.V. met Stichting Aruba Islamic Foundation

In deze zaak heeft de Stichting Aruba Islamic Foundation (hierna: Islamic Foundation) een kort geding aangespannen tegen RBC Royal Bank (Aruba) N.V. (hierna: de bank) naar aanleiding van de opzegging van hun bankrelatie. De bank had in december 2020 aan Islamic Foundation meegedeeld dat zij de bankrekening zou sluiten, met als reden dat de bank niet langer in staat was om de bankrelatie voort te zetten. Islamic Foundation betwistte de rechtmatigheid van deze opzegging en vorderde in kort geding dat de bank haar dienstverlening zou voortzetten. De rechter oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat de bodemrechter zou concluderen dat de opzegging door de bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechter wees de vorderingen van Islamic Foundation toe, waarbij de bank werd veroordeeld om de rekening-courantverhouding te continueren en een dwangsom werd opgelegd voor het geval de bank niet aan deze veroordeling voldeed. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van banken en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de belangen van hun cliënten, vooral in situaties waarin de beëindiging van een bankrelatie kan leiden tot ernstige gevolgen voor de cliënt.

Uitspraak

Vonnis van 7 juli 2021
Behorend bij AUA202100658
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de stichting
STICHTING ARUBA ISLAMIC FOUNDATION,
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Islamic Foundation,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
de naamloze vennootschap
RBC Royal Bank (Aruba) N.V.,
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.L.J.J.P. Willems.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift d.d. 9 maart 2021 met 3 producties;
- de e-mail van 24 maart 2021 van Islamic Foundation met producties (genummerd 4-6);
- de akte wijziging eis d.d. 25 maart 2021;
- de mondelinge behandeling d.d. 25 maart 2021, tijdens welke behandeling de zaak na het uitroepen ervan op verzoek van partijen is aangehouden;
- de e-mail d.d. 7 juni 2021 van Islamic Foundation met 5 producties (genummerd 7-11);
- de e-mail d.d. 7 juni 2021 van de bank met 3 producties;
- de akte wijziging van eis d.d. 8 juni 2021;
- de mondelinge behandeling d.d. 8 juni 2021, waar partijen hun standpunten onder het overleggen van een pleitnota nader hebben toegelicht.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Islamic Foundation is een stichting die als doelstelling heeft het behartigen van de belangen van de islam in Aruba. Zij is eigenaresse van de moskee gelegen te Sabana Basora. Bestuursleden zijn onder meer S. Karmoeddin en L.E. Wever.
2.2
Islamic Foundation heeft sinds een aantal jaren een overeenkomst met de bank, op grond waarvan zij een bankrekening aanhoudt met het nummer 77-000-001-0010-2857 (hierna: de bankrekening). De bankrekening is een betaalrekening van het type “RBC Day to Day Business – AWG”. De bankrekening staat op naam van Islamic Foundation.
2.3
De bankrekening is de afgelopen jaren door Islamic Foundation onder meer gebruikt voor het sparen van gelden die bestemd waren voor de financiering van de bouw van haar moskee te Sabana Basora.
2.4
In artikel 36 van de Algemene Voorwaarden die op de bankrelatie tussen partijen van toepassing zijn, is het volgende bepaald omtrent de beëindiging van de overeenkomst door de bank (pleitnota bank, prod. 1):
“36. In addition to the rights of the Bank under these General Terms and Conditions (…) the Bank may, at any time, close any account held by the Customer after having given one month’s (…) notice in writing to the Customer (…).”
2.5
De bank is een financiële dienstverlener in de zin van artikel 1 lid 1 van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering (hierna: Lwtf) en moet dus voldoen aan de vereisten die in dit verband in de Lwtf worden gesteld. Op grond van artikel 48 Lwtf heeft de Centrale Bank van Aruba (hierna: CBA) Richtlijnen uitgevaardigd, waarin wordt voorgeschreven op welke wijze een financiële dienstverlener witwassen en terrorismefinanciering moet monitoren (pleitnota de bank, prod. 2).
2.6
In de Richtlijnen van de CBA is onder meer bepaald:
“4.2.3 Guidance notes
(…)
In assessing the risk of a client, the service provider consider factors such as (not limitative)
(…)
the source of the funds;
(…)
4.12
Source of funds
4.12.1
Statutatory requirements
According to Article 3, paragraph 1, subsection d, of the AML/CFT State Ordinance, a service provider must investigate, where appropriate, the source of funds involved with the transaction or business relationship.”
2.7
Bij brief van 16 december 2020 (verzoekschrift, prod. 1) heeft de bank het volgende bericht aan Islamic Foundation:
“As a regulated institution, RBC periodically reviews our products and services provided to clients in order to ensure that we operate within the appropriate parameters applicable to us. After careful consideration, we regret to inform you that we are no longer able to continue our banking relationship. In the circumstances, the following Account held with RBC Royal Bank will be closed: (…)
We recognize that you may have questions and will need tos eek alternative banking arrangements to meet your banking needs and request that you do so not later than the date ofMarch 16, 2021(“Termination Date”). (…)”
2.8
In haar brief van 23 februari 2021 (verzoekschrift, prod. 2) heeft de bank aan Islamic Foundation medegedeeld vast te houden aan de eerder medegedeelde beëindiging van de relatie met Islamic Foundation en de daarmee gepaard gaande opheffing van de bankrekening.
2.9
In een e-mail van 30 maart 2021 (pleitnota Islamic Foundation, prod. 10) van de Arubabank aan Islamic Foundation schrijft de Arubabank:
“Reference is made to your application for a corporate bank account in name ofAruba Islamic Foundation.
Regretfully the Bank is unable to enter into a business relationship with the above mentioned foundation.”
2.1
In een e-mail van 29 april 2021 (pleitnota Islamic Foundation, prod. 6) van de Banco di Caribe aan Islamic Foundation schrijft de Banco di Caribe:
“We don’t have appetite in entertaining your foundation.”
2.11
Islamic Foundation is er tot op heden niet in geslaagd om bij een andere bank in Aruba een bankrekening te openen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Islamic Foundation vordert, na wijziging van eis, dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- de bank veroordeelt om haar dienstverlening aan Islamic Foundation voort te zetten, in die zin dat de rekening-courantverhouding zal worden gecontinueerd (en voor zover de bank niet in staat is het oude rekeningnummer te laten voortbestaan, met een nieuw rekeningnummer);
- de bank veroordeelt tot een bancaire voortzetting, in die zin dat betalingen die binnenkomen op het rekeningnummer 77-000-001-0010-2857 van Islamic Foundation, die de bank aankondigt op te (doen) heffen dan wel te (doen) beëindigen, door de bank worden geadministreerd en binnen een termijn van 48 uur ten goede komen aan Islamic Foundation;
subsidiair:
de bank veroordeelt om, zolang in een bodemprocedure niet anders wordt geoordeeld, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan de bank ten behoeve van Islamic Foundation de Afl-bankrekening onder nummer 77-000-001-0010-2857 geopend te houden onder de gebruikelijke voorwaarden en tegen een gebruikelijk tarief;
meer subsidiair:
de bank gebiedt om haar dienstverlening aan Islamic Foundation onder de overeengekomen voorwaarden te blijven verlenen tot in ieder geval twee jaar na heden, althans een door dit gerecht in goede justitie te stellen andere termijn;
primair en (meer) subsidiair:
- bepaalt dat de bank ten behoeve van Islamic Foundation een dwangsom verbeurt van Afl. 2.500,-- per dag of deel daarvan dat gedaagde de veroordeling niet opvolgt;
- de bank veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2
Aan haar vorderingen legt Islamic Foundation, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag:
- De bank heeft de bankrelatie opgezegd zonder aankondiging en zonder gronden (verzoekschrift, 3).
- De bankrekening is de enige die Islamic Foundation aanhoudt (verzoekschrift, 4) en zij is tot op heden niet in staat gesteld door een andere bank om een rekening te openen (pleitnota, 6), terwijl de bankrekening noodzakelijk is voor het functioneren van Islamic Foundation (verzoekschrift, 4).
- Banken hebben een bijzondere maatschappelijke verplichting, zodat (rechts)personen kunnen deelnemen aan het betalingsverkeer (verzoekschrift, 6), waardoor beëindiging alleen kan plaatsvinden op grond van zwaarwegende redenen (verzoekschrift, 7). De opzegging van de bankrelatie is volgens Islamic Foundation op grond van artikel 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en is onrechtmatig.
3.3
De bank voert hiertegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
- Islamic Foundation heeft geen spoedeisend belang, omdat de opzegging van de rekening al in december 2020 is geschied.
- Op grond van ongebruikelijke transacties die de bank met betrekking tot de bankrekening heeft geconstateerd, had de bank in het licht van de toezichtfunctie die zij op grond van onder meer de Lwtf heeft, een gegronde reden om de bankrelatie op te zeggen (pleitnota, 8 e.v.).
- De bank heeft de reden van opzegging van de bankrekening vermeld in de brief van 16 december 2020, aangezien zij heeft vermeld dat zij als gereguleerde instelling op grond van een periodieke herbeoordeling van de bankrelatie heeft besloten deze te beëindigen (pleitnota, 2).
- Er is geen sprake van een plotselinge opzegging, aangezien aanvankelijk een termijn van drie maanden in acht is genomen, die daarna nog eens is verlengd met twee maanden (pleitnota, 3).
- De bank is op grond van haar algemene voorwaarden bevoegd om de bankrelatie te beëindigen en heeft daarbij zorgvuldig gehandeld, onder andere omdat er voorafgaand aan de opzegging diverse besprekingen zijn geweest tussen de bank en diverse leden van het bestuur van Islamic Foundation, waarin de ongebruikelijke transacties zijn besproken.
- Door Islamic Foundation is onvoldoende onderbouwd dat zij geen rekening kan openen bij een andere instelling en dat zij aldus ten gevolge van de opzegging van de bankrelatie door de bank als organisatie niet langer kan functioneren (pleitnota, 4 en 5).

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang blijkt voldoende uit de aard van de vordering en de daaraan ten grondslag liggende stellingen. Het verweer van de bank dat geen spoedeisend belang aanwezig is, omdat reeds in december 2020 is opgezegd, wordt verworpen.
4.2
De bank heeft zich niet verzet tegen de (tweede) wijziging van eis, zodat het gerecht recht zal doen op grondslag van de (tweede) gewijzigde eis.
4.3
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kortgeding, worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.4
De vorderingen van Islamic Foundation zijn erop gericht dat de bank de bankrelatie met Islamic Foundation voortzet. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat de bank, zoals door de bank als verweer is aangevoerd, op grond van artikel 36 van de Algemene Voorwaarden in beginsel bevoegd is om de bankrelatie met Islamic Foundation op te zeggen. Met betrekking tot de uitoefening van die opzeggingsbevoegdheid geldt het volgende.
4.5
Indien een bank gebruikmaakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de relatie moet de rechtsgeldigheid daarvan worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW. Een opzegging is niet rechtsgeldig indien het gebruikmaken van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans indien de bank in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot de opzegging had kunnen komen. Voor deze beoordeling is mede van belang dat een bank, mede gezien haar maatschappelijke functie, bij haar dienstverlening zorgvuldig moet zijn en zo goed mogelijk rekening moet houden met de belangen van de cliënt en dat zij zich ook bij opzegging van de relatie met een cliënt aan haar zorgplicht moet houden (vgl. in soortgelijke zin HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929 (https://www.navigator.nl/document/idb4e8f55b4a434d20b79260182c8c0b03?anchor=id-992cf7b0-7ef2-4fe7-a8e7-3cbee7bd83db),
ING/De Keijzer Beheer).
4.6
Indien een bank aldus gebruik maakt van een bevoegdheid tot opzegging moet niet alleen worden beoordeeld of de reden voor de opzegging voldoende zwaarwegend is in verhouding tot het belang van de cliënt bij een voortzetting van de relatie, maar ook de wijze van opzegging moet voldoen aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (Handboek WWFT, par. 3.6.2).
4.7
Met inachtneming van de hiervoor weergegeven maatstaf oordeelt het gerecht als volgt.
4.8
De bank heeft terecht gesteld dat zij op grond van de regelgeving in de Lwtf verplicht is om doorlopend controle uit te voeren naar transacties die op de bij haar aangehouden bankrekeningen worden verricht. Daarbij dient het cliëntenonderzoek van de bank te worden afgestemd op de risicogevoeligheid voor witwassen en terrorismefinanciering. Op grond van de Richtlijnen van de CBA dient de bank in dat kader onder meer onderzoek te doen naar de bronnen van fondsen die voorwerp zijn van transacties. Indien het op grond van de Lwtf verplichte onderzoek ertoe leidt dat de bank, aan de hand van de op grond van artikel 25 Lwtf vastgestelde indicatoren, ongebruikelijke transacties constateert, dan dient zij deze op grond van artikel 26 Lwtf bij het Meldpunt te melden.
4.9
Volgens de bank heeft het onderzoek dat zij op grond van de Lwtf uitvoert, er in december 2016, in maart 2018 en begin 2020 toe geleid dat transacties op de bankrekening van Islamic Foundation zijn geconstateerd die ongebruikelijk zijn. Het gaat om de navolgende transacties.
4.9.1
In december 2016 wenste Shafeek Kamoeddin een cheque van US$ 10.000,00 die door een derde op zijn naam was gesteld, te storten op de rekening van Islamic Foundation. Omdat de aard van de relatie tussen Shafeek Kamoeddin en de herkomst van de gelden onduidelijk was, heeft de bank de voorgenomen storting niet uitgevoerd.
4.9.2
In maart 2018 is geconstateerd dat een bedrag is overgemaakt vanaf de bankrekening van Shafeek Kamoeddin bij de Caribbean Mercantile Bank naar de gemeenschappelijke rekening van Shafeek en Rafeek Kamoeddin bij de bank. Op 16 februari 2018 is van laatstbedoelde rekening een bedrag van Afl. 100.005,00 contant opgenomen, waarna een bedrag van Afl. 100.000,00 is gestort op de bankrekening van Islamic Foundation onder de vermelding
‘donation from Rafeek Kamoeddin’. Hierdoor heeft, aldus de bank, een vermenging plaatsgevonden van persoonlijke gelden met donatiegelden, waarvoor door Islamic Foundation dan wel de broers Kamoeddin geen verklaring kon worden gegeven.
4.9.3
In de periode van 1 april 2018 tot en met januari 2020 zijn er een groot aantal contante stortingen verricht door een aantal aan Islamic Foundation gerelateerde personen, welke in de meeste gevallen (substantieel) hoger waren dan Afl. 1.000,00. Er werden soms meerdere contante stortingen op één dag gedaan. Bij navraag door de bank is van de zijde van Islamic Foundation verklaard dat deze gelden voor een deel zijn geworven in New York (USA) in het kader van fondsenwerving op straat en in moskeeën. Deze gelden zijn telkens contant meegenomen naar Aruba en zijn contant gestort op de rekening van Islamic Foundation bij de bank, zo heeft Islamic Foundation volgens de bank aan haar verklaard.
4.1
Volgens de bank kan de herkomst van de in nummer 4.9.3 genoemde contante stortingen op geen enkele wijze door de bank worden geverifieerd, nu de contante stortingen uit hun aard niet kunnen worden getraceerd en nu Islamic Foundation ook niet bereid dan wel in staat is gebleken om een boekhouding te overleggen of anderszins inzicht te geven in haar financiële huishouding waarin de herkomst van de stortingen is verantwoord.
4.11
Islamic Foundation heeft de door de bank gestelde stortingen niet betwist. Zij blijken ook uit de door de bank overgelegde afschriften. Het gerecht gaat er dan ook vanuit dat de door de bank gestelde transacties daadwerkelijk zijn verricht. Uit het door de bank overgelegde transactieoverzicht volgt onder meer dat er in het bijzonder in de periode begin 2017 – medio 2019 veel contante stortingen zijn geweest van bedragen (ver) boven de Afl. 1.000,00. Daarbij werden soms meerdere stortingen op een dag gedaan. Volgens Islamic Foundation is er echter niets mis met die transacties en voldoen ze aan de internationale normen.
4.12
Naar het oordeel van het gerecht brengen in het bijzonder de grote aantallen contante stortingen, die destijds hebben bijgedragen aan een aanzienlijke toename van het kapitaal van Islamic Foundation, met zich dat de herkomst van een aanzienlijk deel van het vermogen van Islamic Foundation onduidelijk is en dat de bank gerechtvaardigde twijfels kan hebben omtrent de legitimiteit van de herkomst van deze gelden. Dat geldt temeer nu vertegenwoordigers van Islamic Foundation, zoals Islamic Foundation ter zitting heeft erkend, jegens de bank tijdens een bespreking hebben verklaard dat de contant gestorte gelden voor een deel afkomstig zijn van contant geworven fondsen in New York en nu bovendien Islamic Foundation in deze procedure zelf heeft gesteld dat de donaties voor een deel afkomstig zijn uit landen uit het Midden-Oosten. De verantwoordelijkheid van de bank voor de naleving van haar verplichtingen uit de Lwtf en de daarop gebaseerde Richtlijnen brengt dan ook mee dat de bank bevoegd is om bij Islamic Foundation een nadere toelichting en uitleg te vragen omtrent de herkomst van de gelden. Die verantwoordelijkheid van de bank uit hoofde van de Lwtf brengt ook mee dat Islamic Foundation op dit punt een informatieverplichting heeft jegens de bank en dat zij die gevraagde duidelijkheid zal moeten verschaffen. Het komt voor rekening van Islamic Foundation als klant van de bank, indien zij gerechtvaardigde verzoeken om informatie niet adequaat kan beantwoorden en aldus de onduidelijkheid over de herkomst van de gelden niet kan wegnemen. Een gebrek aan informatie kan ertoe leiden dat de bank bepaalde transacties niet langer toestaat of dat zij gebruik maakt van haar in art. 36 van de Algemene Voorwaarden gegeven bevoegdheid om de bankrekening op te zeggen.
4.13
Ten aanzien van de vraag of de bank in dit onderhavige geval daadwerkelijk gronden had om de bankrelatie op te zeggen en of zij dit op een juiste wijze heeft gedaan, geldt het volgende.
4.14
De bank heeft ter zitting gesteld dat er, naar aanleiding van vragen van de bank omtrent de vele contante stortingen, diverse gesprekken zijn geweest met bestuursleden van Islamic Foundation (waaronder de heer L. Wever en Shafeek Kamoeddin) waarin om opheldering werd gevraagd omtrent de herkomst van de gelden. Ook is er correspondentie met bestuursleden geweest via e-mail en via Whatsapp. Deze gesprekken hebben er volgens de bank echter niet toe geleid dat de door de bank gevraagde informatie c.q. het door de bank gewenste inzicht in de herkomst van de gelden werd verstrekt. Evenmin heeft Islamic Foundation de contante stortingen naar aanleiding van die besprekingen beëindigd.
4.15
Van de zijde van Islamic Foundation is betwist dat er diverse besprekingen met de bank hebben plaatsgevonden en dat zij zou hebben geweigerd om door de bank verzochte informatie te verstrekken. Er heeft slechts één keer een bespreking plaatsgevonden, aldus Islamic Foundation. Naar aanleiding van die bespreking heeft Islamic Foundation overeenkomstig het verzoek van de bank de stortingen aangepast, in die zin dat de naam van de schenker niet langer op het stortingsbewijs werd genoemd. Andere besprekingen hebben niet plaatsgevonden.
4.16
Haar stelling dat er diverse besprekingen hebben plaatsgevonden waarin om informatie omtrent de contante stortingen is verzocht, is door de bank niet met schriftelijke bescheiden onderbouwd. Zij heeft geen kopieën overgelegd van correspondentie (hetzij via e-mail, Whatsapp dan wel anderszins) waaruit dit blijkt. Ook in de opzeggingsbrieven van 16 december 2020 en 23 februari 2021 wordt niet verwezen naar correspondentie of naar gesprekken waarin vergeefs om nadere informatie zou zijn verzocht. Er wordt zelfs in het geheel niet verwezen naar een opzeggingsgrond. Zonder bewijslevering, waarvoor in het kader van dit kort geding geen plaats is, kan dan ook voorshands niet worden aangenomen dat deze gesprekken hebben plaatsgevonden en dat de verzoeken om informatie zijn gedaan. Het gerecht acht het om die reden voorshands onvoldoende aannemelijk dat (i) Islamic Foundation in de gelegenheid is gesteld om duidelijkheid te verschaffen over de contante stortingen en dat (ii) Islamic Foundation is tekortgeschoten in haar verplichting om informatie te verstrekken aan de bank.
4.17
Ook in de opzeggingsbrief van 16 december 2020 heeft de bank Islamic Foundation niet geïnformeerd omtrent de reden van de opzegging, zoals het gerecht hiervoor reeds heeft overwogen. De motivering die de bank in de brief geeft is dermate nietszeggend, dat het voor Islamic Foundation in redelijkheid niet mogelijk was om de ware grond van de opzegging daaruit af te leiden. De stelling van de bank dat de reden van de opzegging wel kenbaar was uit de opzeggingsbrief wordt dan ook gepasseerd.
4.18
Voor de beoordeling van de vraag of de bank gebruik heeft kunnen maken van haar opzeggingsbevoegdheid en of zij dat heeft kunnen doen op de wijze zoals door haar gedaan, is voorts van belang dat door de bank niet is gesteld - en dat ook overigens niet is gebleken - dat Islamic Foundation zich met de litigieuze transacties aantoonbaar schuldig heeft gemaakt aan het begaan van strafbare feiten, althans dat de geconstateerde feiten (in het licht van de controlerende taken van de bank) dermate ernstig zijn, dat de bank in redelijkheid tot onmiddellijke opzegging kon overgaan en dat van haar niet had kunnen worden verlangd dat zij Islamic Foundation in de gelegenheid had gesteld om nadere informatie te verschaffen omtrent de herkomst van de contante stortingen. Daarmee is ook niet gebleken dat van de bank niet kon worden verlangd dat zij, in afwachting van die nadere informatie van de zijde van Islamic Foundation, de bankrelatie had gecontinueerd. Bij dit oordeel speelt mede een rol dat uit het door de bank overgelegde transactieoverzicht lijkt te volgen dat de meeste van de contante stortingen zijn gedaan in de periode vóór medio 2019 en dat die contante stortingen daarna - en dus in de periode direct voorafgaand aan de opzegging - sterk lijken te zijn afgenomen.
4.19
Daar komt bij dat door Islamic Foundation voldoende gemotiveerd is gesteld dat zij ondanks pogingen daartoe, er tot op heden niet in is geslaagd om bij een andere bank in Aruba een nieuwe bankrekening te openen. Haar verzoeken bij de Arubabank en Banco di Caribe zijn afgewezen, terwijl de door haar bij andere banken ingediende verzoeken op het moment van de mondelinge behandeling nog in behandeling waren bij de betreffende banken. Het gerecht acht het daarmee voorshands voldoende aannemelijk geworden dat Islamic Foundation (niet uitgesloten vanwege haar islamitische achtergrond) niet eenvoudig een bankrekening kan openen bij een andere bank en daarmee een zwaarwegend belang heeft bij voortzetting van de bankrelatie met de bank.
4.2
Wanneer deze in de nummer 4.16 tot en met 4.19 genoemde feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang worden beschouwd, is voorshands voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de (wijze van) opzegging door de bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans dat de bank - in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad - naar redelijkheid niet tot de opzegging heeft kunnen komen.
4.21
Het voorgaande brengt mee dat het gerecht het primair gevorderde zal toewijzen als hierna vermeld. Nu van de zijde van Islamic Foundation niet de stelling van de bank is betwist dat de bankrekening niet is opgeheven, zal de primaire de vordering slechts worden toegewezen voor zover zij er op is gericht om de bestaande bankrekening te continueren en zal zij worden afgewezen voor zover zij is gericht op de opening van een nieuwe rekening. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, zij het dat hieraan een maximum van Afl. 250.000,00 zal worden verbonden.
4.22
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de bank worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Islamic Foundation worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierecht, Afl. 228,21 aan explootkosten en op Afl. 2.500,00 aan salaris voor gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht recht doende in kort geding:
5.1
veroordeelt de bank om haar dienstverlening aan Islamic Foundation voort te zetten, in die zin dat de rekening-courantverhouding zal worden gecontinueerd en dat de dienstverlening onder de tussen partijen gebruikelijke voorwaarden en zonder beperkingen wordt voortgezet, zolang in een bodemzaak niet anders is beslist;
5.2
veroordeelt de bank tot betaling van een dwangsom van Afl. 2.500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1 voldoet en maximeert de te verbeuren dwangsommen tot een bedrag van Afl. 250.000,00;
5.3
veroordeelt de bank in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van Islamic Foundation worden begroot op Afl. 450,00 aan griffierecht, Afl. 228,21 aan explootkosten en op Afl. 2.500,00 aan salaris voor gemachtigde;
5.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 7 juli 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: A.R. AUA202100658
Inhoudsindicatie: Kort geding. Voorshands is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de (wijze van) opzegging door de bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans dat de bank - in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad - naar redelijkheid niet tot de opzegging heeft kunnen komen..
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. J.J. Verhoeven
Bijzondere kenmerken: