ECLI:NL:OGEAA:2021:447

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202101260
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door geluidsoverlast en rook- en geuroverlast in kort geding

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben eisers, wonende in Aruba, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder een publiekrechtelijke rechtspersoon, vanwege onrechtmatige hinder in de vorm van geluidsoverlast en rook- en geuroverlast van een nabijgelegen bedrijf. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. D.G. Kock, vorderden onder andere dat gedaagde zou worden verboden om voedsel te bereiden op een manier die geur en rook naar hun woning zou doen komen, en dat er beperkingen zouden worden opgelegd aan de geluidsproductie van het bedrijf. De gedaagden, waaronder de eigenaar van het bedrijf en het Land Aruba, werden vertegenwoordigd door hun advocaten, waaronder mr. M.D. Tromp en mrs. M.R.M. Reinkemeyer en A.A. Ruiz.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 21 mei 2021 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 4 juni 2021. Tijdens de zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht, waarbij eisers stelden dat zij al geruime tijd hinder ondervinden van de activiteiten van het bedrijf, dat in 2019 was geopend. De minister van Toerisme, Volksgezondheid en Sport had eerder tijdelijke vergunningen verleend voor de exploitatie van het bedrijf, maar eisers betwistten de rechtmatigheid van deze vergunningen, vooral gezien de overlast die zij ervaren.

Het Gerecht oordeelde dat de vorderingen van eisers tegen gedaagde, die een tijdelijke vergunning had, niet onrechtmatig waren, maar dat er wel sprake was van onrechtmatige hinder door geluid en rook. Het Gerecht bepaalde dat gedaagde moest voldoen aan bepaalde geluidsnormen en dat hij geen voedsel mocht bereiden op een manier die hinder veroorzaakte voor eisers. De vorderingen tegen het Land Aruba werden afgewezen, omdat er al een procedure bij de bestuursrechter liep. Het vonnis werd uitgesproken op 16 juni 2021, waarbij gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

Vonnis van 16 juni 2021 (bij vervroeging)
Behorend bij K.G. nr. AUA202101260
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.[EISERES 1],

2.
[EISER 2],
beiden wonende in Aruba,
eisers,
hierna ook te noemen: [Eiseres 1] respectievelijk [Eiser 2], en gezamenlijk: [Eisers],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

1.[GEDAAGDE],

wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp,
en
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigden: de advocaten mrs. M.R.M. Reinkemeyer en A.A. Ruiz,
gedaagden.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift met producties, ingediend op 21 mei 2021;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 4 juni 2021.
1.2 [
Eisers] zijn ter zitting verschenen samen met hun gemachtigde. [Gedaagde] is eveneens verschenen samen met zijn gemachtigde. Het Land is verschenen bij zijn gemachtigden. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – [gedaagde] en het Land mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
Eisers] wonen in Aruba te [adres], net achter de hoofdweg van [plaats] naar [plaats].
2.3
Tussen de woning van [eisers] is enige tijd geleden een klein complex (een zogeheten stripmall) gebouwd waarin een aantal zaken zijn gevestigd. Eén van die zaken is het bedrijf van [gedaagde], geheten [naam bedrijf] (hierna: de [naam bedrijf]).
2.4
De [naam bedrijf] is geopend in september 2019. [Gedaagde] heeft op 18 september 2019 ten behoeve van de [naam bedrijf] een koffiehuis- en restaurantvergunning B aangevraagd. In het licht daarvan is op 27 september 2019 een aankondiging in de krant verschenen waarmee belanghebbenden worden gewezen op de mogelijkheid om bezwaar tegen die vergunningverlening te maken. [Eisers] hebben in dat verband op 4 oktober 2019 bezwaar gemaakt.
2.5
De minister van Toerisme, Volksgezondheid en Sport (hierna: de minister) heeft bij brief van 15 oktober 2019 tijdelijk toestemming verleend aan [gedaagde] voor het exploiteren van een koffiehuis c.q. restaurant in de [naam bedrijf]. Dat schrijven van die minister vermeldt onder meer het volgende:

Deze toestemming is voor een periode van twee (2) maanden geldig, ingaande de dagtekening van deze brief.
Zij vermeld dat verlenging van de termijn van twee (2) maanden niet zal worden gehonoreerd.”.
2.6 [
Eiseres 1] hebben tegen voormelde tijdelijke toestemming een voorlopige voorziening verzocht bij de bestuursrechter. Kort gezegd heeft die rechter dat verzoek bij uitspraak van 4 december 2019 afgewezen met name omdat ten tijde van die uitspraak de tijdelijke volgens de minister niet te verlengen toestemming vrijwel verlopen zou zijn.
2.7
In weerwil van de beslissing van de minister dat voormelde tijdelijk toestemming niet zou worden verlengd, heeft de minister die toestemming tot drie keer toe verlengd. De laatste verlenging is ingegaan op 5 mei 2021 voor de duur van zes maanden.
2.8
Het mutatierapport van het Korps Politie Aruba van 13 april 2021 met als agendanummer 2021-8205 vermeldt als verklaring van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] kort gezegd en onder meer dat zij op 9 april 2021 naar de woning van [eisers] werden gedirigeerd alwaar [eisers] aan verbalisanten vertelden dat zij al lang overlast hebben van de [naam bedrijf] in de vorm van bbq-rook. Verbalisanten verklaren in hun rapport verder dat ook zij die rook konden ruiken en dat ook in de woning van [eisers].

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eisers] vorderen dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. [Gedaagde] primair verbiedt om in zijn [naam bedrijf] voedsel te prepareren, te koken, te bakken of te barbecueën, althans [gedaagde] (subsidiair) verbiedt om dat te doen op zodanige wijze dat de geur daarvan de woning van [eisers] bereikt, en bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eisers] een dwangsom verbeurt van Afl. 5.000,-- voor iedere keer dat [gedaagde] in strijd handelt met dat verbod;
b. [Gedaagde] verbiedt om vanuit de [naam bedrijf] muziek te produceren die gemeten aan de buitenmuur van de woning van [eisers] meer dan 10 decibel bedraagt, en bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eisers] een dwangsom verbeurt van Afl. 5.000,-- voor iedere keer dat [gedaagde] in strijd handelt met dat verbod;
c. het Land Aruba verbiedt om de laatste tijdelijke vergunning van [gedaagde] tot het exploiteren van een koffiehuis c.q. restaurant wederom te verlengen met een tijdelijke vergunning, en bepaalt dat het Land ten behoeve van [eisers] een dwangsom verbeurt van Afl. 100.000,-- als het dit verbod niet opvolgt;
d. [Gedaagde] en het Land veroordeelt in de proceskosten.
3.2.1 [
Gedaagde] voert verweer en concludeert dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun jegens hem gerichte vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, en dat [eisers] moeten worden veroordeeld in de proceskosten.
3.2.2
Het Land voert verweer en concludeert dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten verklaard in hun tegen het Land ingestelde vordering, althans dat het Gerecht hen die vordering ontzegt, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kosten rechtens.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eisers] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in hun jegens [gedaagde] gerichte vorderingen. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
4.1.2
Met het Land is het Gerecht van oordeel dat [eisers] niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun tegen het Land gerichte vordering, omdat er dienaangaande een met voldoende waarborgen omklede op spoed gerichte (vovo)procedure open staat of open stond bij de bestuursrechter. De omstandigheid dat het verzoek van [eiseres 1] van 30 oktober 2019 tot het treffen van een voorlopige voorziening tot schorsing van onder meer de hiervoor onder 2.5 omschreven tijdelijke toestemming door de bestuursrechter is afgewezen met name om de hiervoor onder 2.6 vermelde reden brengt naar het oordeel van het Gerecht nog niet mee dat dit met betrekking tot de verlengingen van die toestemmingen ook het geval zou of zal zijn. Dit klemt temeer omdat de bestuursrechter er met [eisers] op heeft vertrouwd en erop mocht vertrouwen dat, zoals klip en klaar vermeld in de hiervoor onder 2.5 omschreven brief van de minister, de verleende tijdelijke toestemming voor twee maanden niet zou worden verlengd. Nu het Land dat vertrouwen van ook de bestuursrechter heeft geschonden, valt niet te verwachten dat de bestuursrechter nogmaals een dergelijke beslissing zal nemen. [Eisers] zullen, als de niet-ontvankelijk verklaarde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.
4.2
Het spoedeisend belang van [eisers] bij hun tegen [gedaagde] gerichte vorderingen ligt besloten in de aard van die vorderingen en de daaraan door [eisers] ten gronde gelegde stellingen. Het verweer van [gedaagde] op dit onderdeel wordt verworpen.
4.3
In deze procedure moet aan de hand van het door partijen gestelde, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kortgeding, de vraag worden beantwoord of de vorderingen van [eisers] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door hen tegen [gedaagde] gevraagde voorzieningen gerechtvaardigd is.
4.4 [
Gedaagde] beschikt naar het voorlopig oordeel van het Gerecht vooralsnog over een onaangetaste tijdelijke vergunning of toestemming om ter plaatse van de [naam bedrijf] een koffiehuis c.q. restaurant B te exploiteren. Aldus is het enkele prepareren aldaar van voedsel en/of het aldaar koken, bakken of barbecueën van voedsel naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet onrechtmatig. Dat brengt met zich dat het primair onder a. door [eisers] verzochte zal worden afgewezen, nu bij voormelde stand van zaken in een bodemprocedure een gelijk oordeel valt te verwachten.
4.5
Het hebben van een al dan niet tijdelijke vergunning voor het mogen exploiteren van een koffiehuis/restaurant B brengt echter niet met zich dat [gedaagde] niet onrechtmatig kan handelen jegens [eisers]. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als die exploitatie voor [eisers] hinder oplevert in de zin van onder meer geluidsoverlast als gevolg van te luide muziek en/of rook- en/of geuroverlast als gevolg van het bereiden van voedsel. In dat verband wordt het volgende overwogen.
4.6
Niet in geschil is tussen partijen dat in de [naam bedrijf] muziek wordt gedraaid of gemaakt. In het licht daarvan hebben [eisers] onbetwist gesteld dat niet alleen in de [naam bedrijf] muziek klinkt, maar dat er ook regelmatig een luidspreker buiten de [naam bedrijf] wordt neergezet en dat er wordt gedanst. Het is van algemene bekendheid dat niet zelden niet op zachte maar juist op luide muziek wordt gedanst. Tegen die achtergrond oordeelt het Gerecht het voorshands aannemelijk dat [eisers] regelmatig door [gedaagde] veroorzaakte geluidsoverlast ondervinden. Die onrechtmatige situatie moet ophouden, maar niet in de door [eisers] gevraagde zin. Onbetwist is namelijk gesteld door [gedaagde] dat 10 decibel aan geluidsterkte overeenkomt met het geluid van een vallend blad. Nu in een bodemprocedure een gelijk oordeel valt te verwachten zal het Gerecht bepalen dat gemeten aan de dichtst bij de [naam bedrijf] gelegen gevel van de woning van [eisers] de geluidsterkte van de van [gedaagde] afkomstige muziek tussen 09:00 uur en 22:00 uur niet meer dan 55 decibel mag bedragen en tussen 22:00 uur en 09:00 uur niet meer dan 50 decibel. Het Gerecht sluit hierbij aan bij rechtsoverweging 4.6 van zijn eerdere vonnis van 13 december 2013 in de zaak K.G. no. 3121 van 2013. Die rechtsoverweging luidt als volgt:

Uit de hiervoor onder 2.7, 2.8 en 2.9 vermelde metingen blijkt dat aan de bron bij [naam bedrijf 2] (het Gerecht begrijpt op korte afstand van speakerboxen) niet zelden tussen de 95 dB(A) en 107 dB(A) aan (muziek)geluid wordt geproduceerd. Die op verschillende dagen en tijdstippen door meerdere personen en met verschillende geluidsmeters verrichte metingen oordeelt het Gerecht voorshands voldoende betrouwbaar. [naam bedrijf 2] heeft in dit verband gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat ook andere geluidsbronnen die metingen hebben beïnvloed, maar zij stelt niet dát dit het geval is. Ook oordeelt het Gerecht op grond van de door Radisson overgelegde Nederlandse voorschriften van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende maximale geluidsniveaus op de gevel van woningen het voorshands aannemelijk dat een geluidsniveau van 50 dB(A) gemeten aan de gevel van Radisson in elk geval voorlopig als bovengrens moet worden gesteld, teneinde te waarborgen dat gasten van Radisson voldoende (nacht)rust kunnen genieten. Zonder meer valt niet in te zien waarom in geval van een hotel andere normen als voor woningen hebben te gelden, en eveneens valt zonder meer niet in te zien waarom voor Aruba andere dan de Nederlandse maximale geluidsnormen moeten gelden. Die betogen van [naam bedrijf 2] worden gepasseerd.”.
4.7 [
Eisers] hebben met het hiervoor onder 2.8 vermelde politierapport onderbouwd gesteld dat zij regelmatig overlast ondervinden van in hun woning van de [naam bedrijf] afkomstige bbq-rook en -geur. Vast staat dat zich langs de weg waaraan ook de [naam bedrijf] is gelegen meerdere bedrijven bevinden waar voedsel wordt bereid, maar in dat verband hebben [eisers] onbestreden gesteld dat voor de opening van de [naam bedrijf] geen sprake was van dergelijke overlast. Tegen die achtergrond oordeelt het Gerecht het ook voorshands aannemelijk dat [eisers] in hun woning regelmatig overlast ondervinden van van de [naam bedrijf] afkomstige voedselbereidingsrook en/of -geur. Die onrechtmatige situatie brengt met zich dat ook op dit onderdeel de hiervoor onder 4.3 geformuleerde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De door [eisers] subsidiair onder a. verzochte voorziening zal daarom worden gegeven als na te melden.
4.8
Dwangsommen zullen telkens gematigd en gemaximeerd worden opgelegd aan [gedaagde], omdat ook daarvan voldoende stimulans uitgaat naar [gedaagde] tot nakoming van dit vonnis.
4.9
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht bij de hiervoor geschetste stand van zaken geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [gedaagde] bij afwijzing van de toe te wijzen vorderingen van [eisers] ten opzichte van de belangen van [eisers] bij toewijzing daarvan.
4.10 [
Gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eisers], tot aan deze uitspraak begroot op
(225,-- + 237,25 =) Afl. 462,25 aan verschotten (de helft van het griffiegeld ad Afl. 450,-- en oproepkosten) en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun jegens het Land gerichte vordering;
5.2
veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
5.3
verbiedt [gedaagde] om in zijn [naam bedrijf] voedsel te prepareren, te koken, te bakken of te barbecueën op zodanige wijze dat de rook en/of geur daarvan de woning van [eisers] bereikt, en bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eisers] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,-- voor iedere keer dat [gedaagde] in strijd handelt met dat verbod tot een maximum van Afl. 100.000,--;
5.4
verbiedt [gedaagde] om binnen of buiten zijn [naam bedrijf] muziek te (laten) produceren waarvan de geluidsterkte gemeten aan de dichtst bij de [naam bedrijf] gelegen buitenmuur/gevel van de woning van [eisers] tussen 09:00 uur en 22:00 uur meer dan 55 decibel bedraagt en tussen 22:00 uur en 09:00 uur meer dan 50 decibel, en bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eisers] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,-- voor iedere keer dat [gedaagde] in strijd handelt met dat verbod tot een maximum van Afl. 100.000,--;
5.5
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eisers], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.962,25;
5.6
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de niet-ontvankelijkverklaring onder 5.1;
5.7
wijst af het meer of anders door [eisers] verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 16 juni 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: K.G. nr. AUA202101260
Inhoudsindicatie: Civiel. Onrechtmatige hinder, bestaande uit geluidsoverlast en rook-en/of geuroverlast.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. A.H.M. van de Leur
Bijzondere kenmerken: