In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap Fredco Electrical Technical Company N.V. (hierna: Fredco) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft een bedrag van Afl. 10.000,- dat Fredco stelt te vorderen op basis van een overeenkomst van geldlening die in december 2019 is gesloten. De gedaagde heeft in januari 2020 een akte ondertekend waarin zij zich verbond om een bedrag van Afl. 36.000,- op 20 januari 2020 af te lossen, en het restant in maandelijkse termijnen te betalen. Fredco heeft gesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in haar betalingsverplichtingen en heeft daarom de vordering ingesteld.
De procedure is gestart met een verzoekschrift op 11 mei 2020, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. Tijdens de zitting heeft Fredco haar vordering toegelicht, terwijl de gedaagde verweer heeft gevoerd en heeft betwist dat zij enige bedragen verschuldigd is. De gedaagde heeft aangevoerd dat zij al een bedrag van Afl. 54.750,- heeft betaald, en dat Fredco een deelbetaling van Afl. 10.000,- heeft geretourneerd.
Na beoordeling van de feiten en de overgelegde stukken, waaronder een bankafschrift, heeft het Gerecht geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gedaagde tekort is geschoten in haar betalingsverplichtingen. De vordering van Fredco tot betaling van Afl. 10.000,- is afgewezen, evenals de vorderingen tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de gedaagde de proceskosten reeds heeft voldaan, waardoor ook deze vordering is afgewezen. Het vonnis is uitgesproken op 22 september 2021 door rechter J.J. Verhoeven.