In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de naamloze vennootschap RHODANA N.V. [verzoeker] was in dienst als security guard en werd op 31 oktober 2020 op staande voet ontslagen. Het ontslag volgde na een periode van schorsing van drie dagen, waarin [verzoeker] werd verweten zijn controlerondes niet conform het werkrooster te hebben uitgevoerd en zijn post zonder toestemming te hebben verlaten. Tijdens de zitting op 6 juli 2021 voerde [verzoeker] aan dat het ontslag onterecht was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag en de directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek geen toestemming had gegeven voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het Gerecht oordeelde dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde gedragingen niet waren komen vast te staan en dat er geen sprake was van gedragingen die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Het ontslag werd daarom als onregelmatig en kennelijk onredelijk beschouwd. Het Gerecht verleende [verzoeker] toestemming om kosteloos te procederen en veroordeelde RHODANA N.V. tot betaling van een schadevergoeding van Afl. 5.446,05 wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn en een aanvullende vergoeding van Afl. 7.500,-- wegens kennelijk onredelijk ontslag. Tevens werd RHODANA N.V. veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker].