ECLI:NL:OGEAA:2021:463

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202100854
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatig en kennelijk onredelijk ontslag van werknemer zonder dringende reden

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de naamloze vennootschap RHODANA N.V. [verzoeker] was in dienst als security guard en werd op 31 oktober 2020 op staande voet ontslagen. Het ontslag volgde na een periode van schorsing van drie dagen, waarin [verzoeker] werd verweten zijn controlerondes niet conform het werkrooster te hebben uitgevoerd en zijn post zonder toestemming te hebben verlaten. Tijdens de zitting op 6 juli 2021 voerde [verzoeker] aan dat het ontslag onterecht was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag en de directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek geen toestemming had gegeven voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het Gerecht oordeelde dat de aan het ontslag ten grondslag gelegde gedragingen niet waren komen vast te staan en dat er geen sprake was van gedragingen die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Het ontslag werd daarom als onregelmatig en kennelijk onredelijk beschouwd. Het Gerecht verleende [verzoeker] toestemming om kosteloos te procederen en veroordeelde RHODANA N.V. tot betaling van een schadevergoeding van Afl. 5.446,05 wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn en een aanvullende vergoeding van Afl. 7.500,-- wegens kennelijk onredelijk ontslag. Tevens werd RHODANA N.V. veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

Beschikking van 5 oktober 2021
Behorend bij E.J. nr. AUA202100854
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoeker],
te Aruba,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.K. Smit,
tegen:
de naamloze vennootschap
RHODANA N.V.,
te Aruba,
verweerster,
hierna te noemen: Rhodana,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de producties zijdens Rhodana;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 6 juli 2021, waarbij aanwezig waren [verzoeker] bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en Rhodana bij haar gemachtigde voornoemd, vergezeld door [naam financieel manager] (financieel manager van Rhodana). Partijen hebben het woord gevoerd, mede aan de hand van de door hun overgelegde pleitaantekeningen, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoeker] is op 30 november 2007 in loondienst getreden van Rhodana, in de functie van
“security guard”laatstelijk tegen een brutoloon van Afl. 1.815,35 per maand.
2.2 [
verzoeker] is op 28 oktober 2020 voor de duur van drie dagen, zonder betaling van loon, geschorst, omdat hij zijn controlerondes niet conform het werkrooster heeft gedaan en omdat hij zijn post zonder toestemming voor het einde van zijn dienst heeft verlaten. Aan [verzoeker] is daarbij medegedeeld dat bij herhaling, ontslag zal volgen.
2.3
Op 31 oktober 2020 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief luidt, voor zover van belang, als volgt.
“(…)
Sr. [verzoeker] a ser suspendi pa 3 dia (Oct. 29, 30 & 31) sin pago dia 28 di oktober 2020 pa no cumplimento di e GuardTour y pa a bai cas prome cu bo shift a caba y esaki tabata bo last suspension.
Diahuebs 29 di oct. 2020 [verzoeker] a ricibi un Schedule nobo cu bo ta cuminsa traha bek diamars 3 di nov. 2020.
Diabierna 30 di oct. 2020 pa 2300 ora, [verzoeker] ta presenta na e post di Kong Fui y ta topa security [naam operations manager] na e post. [verzoeker] a wordo informa door di guard [naam operations manager] cu [verzoeker] no ta gescheduled. [naam financieel manager] cu ta On Call ta informa [verzoeker] cu [verzoeker] ta suspendi. E mesun momento [naam operations manager] ta yega Kong Fui pa entrega un regalito na Security [naam operations manager] y ta topa [verzoeker] eynan. [verzoeker] a lanta contra Gloria faltando respet pa bo superior y alabez a menasa ambos [naam operations manager] y su yiu Muher cu a bin na defensa di su Mama.
Rhodana N.V. a base di razonan urgente: no cumplimento cu instruccion di [naam financieel manager], di [naam operations manager] y alabez menasa contra Gl[naam operations manager]oria y su yiu muher, ta termina e relacion di trabow entrante immediato.
(…).”
2.4
Bij schrijven van 4 december 2020 heeft [verzoeker] de nietigheid van het ontslag ingeroepen, heeft hij zich bereid verklaard de bedongen arbeid te blijven verrichten en heeft hij doorbetaling van loon verzocht.
2.5
Rhodana heeft dat schrijven onbeantwoord gelaten.
2.6 [
verzoeker] berust inmiddels in het aan hem verleende ontslag.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) hem toestemming verleent om kosteloos te procederen;
b) voor recht verklaart dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is;
c) voor recht verklaart dat [verzoeker] op grond van de cessantiaverordening recht heeft op een door Rhodana te betalen cessantia-uitkering;
d) Rhodana veroordeelt om aan [verzoeker] te betalen een totaalbedrag van Afl. 22.098,40, zijnde het bedrag van Afl. 5.446,05 in verband met het niet in achtnemen van de opzegtermijn, het bedrag van Afl. 5.760,25 aan cessantia-uitkering en het bedrag van Afl. 10.892,10 in verband met schadevergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met de vertragingsrente en te vermeerderen met de wettelijke rente;
e) Rhodana veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij op staande voet is ontslagen terwijl 1) geen sprake was van de daartoe vereiste dringede reden en 2) de directeur van de Directie Arbeid en Onderzoek geen toestemming heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [verzoeker], die inmiddels in het ontslag berust, stelt zich op het standpunt dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is geschied.
3.3
Rhodana heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [verzoeker] in zijn verzoek, dan wel om het door [verzoeker] verzochte af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het door [verzoeker] overgelegde - door de daartoe bevoegde instantie aan hem verstrekte - bewijs van onvermogen blijkt dat [verzoeker] de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan [verzoeker] zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.
4.2
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van Rhodana zal daarom worden verworpen.
4.3
Ter beantwoording ligt voor de vraag of het aan [verzoeker] verleende ontslag kennelijk onredelijk dan wel onregelmatig is. Voordat die vraag beantwoord kan worden, dient eerst beoordeeld te worden of de door Rhodana aan [verzoeker] medegedeelde reden van ontslag een dringende reden in de zin van artikel 7:677, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) oplevert. Volgens vaste rechtspraak geldt immers dat een ontslag waaraan een geldige dringende reden ten grondslag ligt, per definitie niet kennelijk onredelijk kan zijn.
4.4
Als dringende redenen voor ontslag worden volgens artikel 7:678, lid 1, BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken genomen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
4.5
Volgens de ontslagbrief is [verzoeker] op staande voet ontslagen omdat hij op 30 oktober 2020 geweigerd heeft de instructies van [naam financieel manager]] (hierna: [naam financieel manager]),
manager on call, en [naam operations manager] (hierna: [naam operations manager]),
operations manager and human resource coördinator, op te volgen, en omdat hij [naam collega] respectloos heeft behandeld en hij [naam collega] en haar dochter heeft bedreigd.
De gang van zaken heeft Rhodana als volgt toegelicht. [verzoeker] is op de dag in kwestie, tijdens zijn schorsingsperiode, op de werkvloer, te weten de post bij het supermarkt Kong Fui Super Center (hierna: de supermarkt), verschenen voor de dienst van 23:00 uur tot 07:00 uur. Volgens Rhodana hebben zowel [verzoeker] als de tevens ter plekke aanwezige dienstdoende bewaker Croes op enig moment met [naam financieel manager]] gebeld om hem op de hoogte te stellen van de situatie. [naam financieel manager]] heeft aan [verzoeker] de instructie gegeven om de post te verlaten. [verzoeker] heeft geweigerd om dit te doen. Enig moment later is [naam collega] in verband met de viering van het eenendertig jaren bestaan van Rhodana op de post aangekomen. Toen [naam collega] uit de auto is gestapt, is [verzoeker] op haar afgelopen om zijn grieven te uiten. Daarbij heeft [verzoeker] herhaaldelijk zijn wijsvinger in het gezicht van [naam collega] gestoken en heeft [verzoeker] haar en haar dochter, die er ook bij was, bedreigd met het slaan van de tanden uit hun mond. Ook [naam collega] heeft aan [verzoeker] de opdracht gegeven om de post te verlaten, maar [verzoeker] heeft wederom geweigerd om aan deze opdracht te voldoen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft Rhodana producties, bestaande uit getuigenverklaringen van [naam financieel manager], [naam collega], [naam collega] en de dochter van [naam collega] in de procedure gebracht.
4.6
Niet in geschil is tussen partijen dat [verzoeker] op de dag in kwestie op de werkvloer, te weten de bewakerspost bij de supermarkt, is verschenen, terwijl hij geschorst was. Of dat was omdat [verzoeker] zich vergist had in de dagen zoals hij heeft gesteld, en door Rhodana is betwist, of om een andere reden, zoals Rhodana stelt en door [verzoeker] is betwist, is naar het oordeel van het Gerecht gelet op het navolgende niet relevant.
Evenmin is in geschil tussen partijen dat [naam financieel manager]] en [naam collega] meerderen zijn van [verzoeker]. Rhodana heeft gesteld dat zij [verzoeker], in verband met de schorsing van [verzoeker], op twee verschillende momenten de opdracht heeft gegeven om de post te verlaten. Aan [verzoeker] is eerst telefonisch door [naam financieel manager] de instructie gegeven om de werkplek te verlaten en daarna is ter plekke door [naam collega] aan [verzoeker] de opdracht gegeven om zich van de post te verwijderen. Ondanks de omstandigheid dat [verzoeker] betwist heeft dat [naam financieel manager] hem een dergelijk opdracht heeft gegeven, zal het Gerecht, voor de beoordeling van de vraag of [verzoeker] een door [naam financieel manager] aan hem gegeven opdracht heeft geweigerd, ervan uitgaan dat dat wel is gebeurd, nu ook deze omstandigheid naar het oordeel van het Gerecht, gelet op het navolgende, niet relevant is.
4.7
Ten aanzien van de gebeurtenissen op de bewuste avond, heeft [verzoeker] het volgende gesteld. [verzoeker] is als eerste op de post aangekomen. Enkele minuten later is ook Croes op het werk verschenen, hetgeen [verzoeker] verbaasde. Omdat [verzoeker] in de veronderstelling was dat hij degene was die op die avond moest werken, heeft hij telefonisch contact opgenomen met [naam financieel manager]] om hem van de situatie op de hoogte te stellen. [naam financieel manager]] heeft [verzoeker] erop gewezen dat hij geschorst was en dat Croes degene was die ingeroosterd stond om de dienst te draaien. Verder heeft [naam financieel manager] [verzoeker] medegedeeld dat [naam collega] onderweg was en dat [verzoeker] op haar moest wachten. Op dat moment heeft [verzoeker] uitgeklokt en is hij in zijn auto, die op de parkeerplaats van de supermarkt geparkeerd stond, gaan zitten wachten.
Deze laatste stelling van [verzoeker] heeft Rhodana niet weersproken. Het Gerecht neemt daarom als vaststaand aan dat [verzoeker] - ongeacht welke opdracht [naam financieel manager]] aan hem heeft gegeven - na het gesprek met [naam financieel manager] zich zonder enig protest van de post heeft verwijderd en in zijn auto is gaan zitten. Nu is gesteld noch gebleken dat het parkeerterrein ook als de werkplek van [verzoeker] beschouwd dient te worden, kan naar het oordeel van het Gerecht niet gesteld worden dat er aan de kant van [verzoeker] sprake is geweest van een weigering om een opdracht van [naam financieel manager]] om de werkplek te verlaten op te volgen.
4.8
Met betrekking tot de stelling van Rhodana dat [verzoeker] geen gehoor heeft gegeven aan de instructies van [naam collega] om de post te verlaten, overweegt het Gerecht als volgt.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij in zijn auto zat toen [naam collega] bij de supermarkt aankwam. Omdat Rhodana die stelling niet heeft betwist, welke stelling overigens ook door de dochter van [naam collega] in haar overgelegde verklaring wordt bevestigd, gaat het Gerecht ervan uit dat de stelling van [verzoeker] juist is. Dit betekent dat [verzoeker] zich bij aankomst van [naam collega] al niet langer op de post bevond, waardoor - zoals reeds hierboven is overwogen - niet gesteld kan worden dat sprake is van een weigering aan de kant van [verzoeker] van enige opdracht om de post te verlaten. Voor zover Rhodana met haar stelling bedoeld heeft te stellen dat [verzoeker] met de aan hem gegeven opdracht om zich van de post te verwijderen ook het parkeerterrein van de supermarkt heeft moeten verlaten, geldt dat is gesteld noch gebleken dat een dergelijke opdracht aan [verzoeker] is gegeven. Nu is gesteld noch gebleken dat het parkeerterrein van de desbetreffende supermarkt gelijkgesteld dient te worden met de bewakerspost, is het Gerecht van oordeel dat [verzoeker] niet gehouden was om ook het parkeerterrein te verlaten.
4.9
Ten aanzien van de stelling van Rhodana dat [verzoeker] zich respectloos ten opzichte van [naam collega] heeft gedragen en hij zowel [naam collega] als haar dochter heeft bedreigd, overweegt het Gerecht als volgt.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij in zijn auto zat toen [naam collega] schreeuwend naar hem toe kwam lopen. Ook de dochter van [naam collega] is uit de auto gestapt en naar de auto van [verzoeker] toegelopen. Omdat [naam collega] door het open raam van de auto van [verzoeker] tegen hem is blijven schreeuwen, wijzend met haar vinger in het gezicht van [verzoeker], is [verzoeker] uit zijn auto gestapt met het verzoek aan [naam collega] om haar vinger uit zijn gezicht te houden. Op dat moment heeft de dochter van [naam collega] zich in het gesprek gemengd en heeft ook zij haar vinger in het gezicht van [verzoeker] gestoken. [verzoeker] heeft op deze gedragingen gereageerd met de woorden:
,,haal jullie vingers uit mijn gezicht anders geef ik jullie een duw”.
Rhodana heeft deze stellingen van [verzoeker] niet langer betwist. Gelet hierop komt naar het oordeel van het Gerecht vast te staan dat het voorval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals [verzoeker] dat heeft omschreven.
In het licht van hetgeen is voorgevallen, is het Gerecht van oordeel dat niet gesteld kan worden dat [verzoeker] in zijn reactie op de gedragingen van [naam collega] en haar dochter zich respectloos heeft gedragen, temeer nu gebleken is dat [naam collega] roepend op [verzoeker] – die op dat moment al in zijn auto zat – is toegelopen en vervolgens aan het verzoek van [verzoeker] om haar vinger uit zijn gezicht te halen geen gehoor heeft gegeven. Evenmin kan naar het oordeel van het Gerecht, gelet op de niet langer betwiste stellingen ter zake van [verzoeker], gesteld worden dat [verzoeker] [naam collega] heeft bedreigd, met de enkele mededeling dat hij haar een duw zou geven in geval ze haar vinger niet uit zijn gezicht zou halen.
4.1
Nu de aan het ontslag ten grondslag gelegde gedragingen van [verzoeker] niet zijn komen vast te staan, kan niet gesteld worden dat sprake is van gedragingen zijdens [verzoeker] die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Er zijn gronden gesteld noch gebleken die tot een ander oordeel kunnen leiden. Dat [verzoeker] bij zijn schorsing schriftelijk is medegedeeld dat bij herhaling ontslag op staande voet zal volgen, doet dat evenmin, nu in de ontslagbrief op geen enkele wijze is vermeld dat het incident als de spreekwoordelijke druppel dient te worden beschouwd. Verder hoeven de door Rhodana gestelde in het verleden voorgevallen incidenten, waarschuwingen en schorsingen geen bespreking, nu die niet aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd.
4.11
Het vorenstaande brengt mee dat het op 31 oktober 2020 aan [verzoeker] gegeven ontslag onregelmatig is geschied. Rhodana heeft geen opzegtermijn in acht genomen en is daarom jegens [verzoeker] schadeplichtig. De verzochte wettelijke schadeloosstelling van Afl. 5.446,05 wegens de niet in acht genomen opzegtermijn zal dan ook, als zijnde onbestreden, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 15 %. De door [verzoeker] verzochte wettelijke rente over achterstallig loon zal, als zijnde onbestreden, worden toegewezen als na te melden.
4.12
Een onregelmatige beëindiging van het dienstverband kan onder omstandigheden kennelijk onredelijk zijn. De beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever zal ingevolge artikel 7:681lid 2 sub b BW kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de arbeider getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden ander passend werk te vinden, de gevolgen der beëindiging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging. In dat geval kan de rechter ingevolge artikel 7:681 lid 1 BW aan de wederpartij naar billijkheid een schadevergoeding toekennen.
Vast staat dat Rhodana geen financiële voorziening heeft getroffen voor [verzoeker], die gedurende dertien jaar in haar dienst is geweest. [verzoeker] heeft gesteld dat het voor hem, gelet op de financiële crisis als gevolg van de uitbraak van het coronavirus, en gezien zijn leeftijd, niet eenvoudig is passend werk te vinden. Hoewel Rhodana heeft verklaard dat de vraag naar bewakers gedurende deze tijd juist is gestegen, heeft zij deze stelling niet onderbouwd. Dat Rhodana volgens eigen verklaring in deze periode juist werknemers in dienst heeft genomen en nog altijd naar werknemers op zoek is, betekent nog niet dat dat ook voor andere bedrijven geldt en dat [verzoeker] om die reden eenvoudig passend werk kan vinden. Nu [verzoeker] onbetwist heeft gesteld dat het hem sinds zijn ontslag nog niet is gelukt om elders een baan te vinden, zal het Gerecht ervan uit gaan dat [verzoeker] sinds het ontslag geen inkomsten meer heeft uit arbeid en is om die reden van oordeel dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Het Gerecht ziet zich dan ook voor de vraag gesteld wat in het licht van het geschetste feitencomplex een billijke vergoeding is. Nu [verzoeker] naar het oordeel van het Gerecht deels debet is aan de ontstane situatie, [verzoeker] is immers op de werkplek verschenen terwijl hij geschorst was, acht het Gerecht een vergoeding van Afl. 7.500,-- billijk. De gevorderde wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 15 %. De door [verzoeker] verzochte wettelijke rente over achterstallig loon zal, als zijnde onbestreden, worden toegewezen als na te melden.
4.13
De gevorderde cessantia-uitkering zal worden afgewezen, nu de dienstbetrekking van [verzoeker] is geëindigd door een omstandigheid die mede aan hem toe te rekenen is.
4.14
Rhodana zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo (griffiegeld) en Afl. 2.500,- (2 punten, tarief 5) aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verleent aan [verzoeker] toestemming om kosteloos te procederen;
5.2
verklaart voor recht dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is;
5.3
veroordeelt Rhodana om uit hoofde van onregelmatig ontslag aan [verzoeker] te betalen een
bedrag van Afl. 5.446,05, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente van
maximaal 15% en met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag der opeisbaarheid tot
de dag der algehele voldoening;
5.4
veroordeelt Rhodana om uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag aan [verzoeker] te
betalen een vergoeding van Afl. 7.500,--, te vermeerderen met de wettelijke
vertragingsrente van maximaal 15% en met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag der
opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
5.5
veroordeelt Rhodana in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 2.500,- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo;
5.6
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad
5.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 5 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 5 oktober 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: EJ nr. AUA202100854
Inhoudsindicatie: Geen sprake van gedragingen die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Ontslag is onregelmatig en kennelijk onredelijk geschied.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel, Arbeidsrecht
Rechter: mr. M.E.B. de Haseth
Bijzondere kenmerken: