ECLI:NL:OGEAA:2021:473

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AUA201803821
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor gehuurde woning na beëindiging huurcontract

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J. Hart, een schadevergoeding geëist van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Marchena, naar aanleiding van schade aan een gehuurde woning. De procedure begon met een rolbeschikking op 22 april 2020, gevolgd door bewijslevering en conclusies van beide partijen. Het Gerecht heeft in zijn vonnis van 25 augustus 2021 vastgesteld dat gedaagde niet in staat was tegenbewijs te leveren tegen de wettelijke vermoedens omtrent de staat van onderhoud van de woning bij aanvang van de huur. Het Gerecht concludeerde dat gedaagde in totaal Afl. 33.255,-- aan schadevergoeding verschuldigd is aan eiseres, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 november 2018. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op Afl. 5.942,14. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders door eiseres verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 25 augustus 2021
Behorend bij A.R. no. AUA201803821
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. C.J. Hart,
tegen:
[gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop blijkt tot 22 april 2020 blijkt uit de rolbeschikking van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-het proces-verbaal van bewijslevering zijdens [gedaagde] van 28 februari 2020;
-het proces-verbaal van contrabewijslevering zijdens [eiseres] van 2 september 2020;
-de conclusie na bewijslevering van [gedaagde], met producties;
-de antwoordconclusie na bewijslevering van [eiseres].
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis en in de rolbeschikking neergelegde overwegingen en beslissingen.
2.2
In zijn conclusie na bewijslevering kon [gedaagde] zich uitlaten over de vraag of hij al dan niet tegenbewijs heeft weten te leveren tegen de in het tussenvonnis omschreven diverse wettelijke vermoedens ter zake van de (goede) staat van onderhoud van door [gedaagde] van [eiseres] gehuurde woning (hierna: het gehuurde) bij aanvang van de huur. Alle stellingen van [gedaagde] die niet zien op de beantwoording van die vraag blijven buiten beschouwing. Met name geldt dat de conclusie na bewijslevering van [gedaagde] bol staat van “grieven” met name gericht tegen de inhoud van het als productie 4 bij het verzoekschrift overgelegde door bouwkundig ingenieur R. Wever op 4 oktober 2018 opgemaakte schaderapport met betrekking tot het gehuurde (hierna: het rapport), welke inhoud het Gerecht krachtens rechtsoverweging 3.7.1 van het tussenvonnis om de in die overweging genoemde reden tot de zijne heeft gemaakt. Bedoelde grieven van [gedaagde] - wat van de inhoud daarvan ook zij - stelt het Gerecht daarom - net als alle overige in die conclusie door [gedaagde] neergelegde grieven - ter zijde.
2.3
De eerste thans te beantwoorden vraag is of [gedaagde] er al dan niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat hij het gehuurde heeft betrokken terwijl op dat moment de binnenmuren daarvan wat betreft verf in goede staat van onderhoud waren. Met [eiseres] is het Gerecht van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Geen der gehoorde getuigen heeft immers verklaard dat de binnenmuren toen op dit punt niet in goede staat van onderhoud waren. Definitief komt daarom vast te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel ten titel van schadevergoeding Afl. 12.675,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres].
2.4
De volgende te beantwoorden vraag is of [gedaagde] er al dan niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat hij het gehuurde heeft betrokken terwijl op dat moment de airco’s daarvan in goede staat van onderhoud waren. Met [eiseres] is het Gerecht van oordeel dat ook die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Geen der gehoorde getuigen heeft immers verklaard dat de airco’s toen op dit punt niet in goede staat van onderhoud waren. Definitief komt daarom vast te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 350,-- ten titel van schadevergoeding opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres].
2.5
Vervolgens moet worden beantwoord de vraag of [gedaagde] er al dan niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat hij het gehuurde in schone staat heeft betrokken. Met [eiseres] is het Gerecht van oordeel dat ook die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Geen der gehoorde getuigen heeft immers verklaard dat het gehuurde op het moment dat [gedaagde] dat betrok niet schoon was. Definitief komt daarom vast te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel ten titel van schadevergoeding Afl. 2.230,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres].
2.6.1
De tot slot te beantwoorden vraag is of [gedaagde] er al dan niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat de schade aan de van het gehuurde deel uitmakende (roerende) zaken zoals vermeld in het rapport onder randnummer 2, 3, 5 tot en met 14 en 16 is ontstaan door aan [gedaagde] toe te rekenen tekortschieten in zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting om geen schade toe te brengen aan die zaken.
2.6.2
Ter zake van de voordeur verklaart geen der getuigen dat die kapot was of aan reparatie toe was ten tijde van de aanvang van de huur. Getuige [getuige 1] verklaart dat de voordeur kort na aanvang van de huur met olie moest worden behandeld, maar hij verklaart niet dat sprake was van een deur die reparatie behoefde. Daar komt nog bij dat een andere getuige, te weten [getuige 2 heeft verklaard dat de voordeur bij aanvang van de huur in goede staat was en geen behandeling met olie behoefde. Naar het oordeel van het Gerecht brengt vorenstaande met zich dat [gedaagde] op dit punt niet is geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel (randnummer 2 van het rapport dus) Afl. 2.625,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.3
Ter zake van de binnendeuren (randnummer 3 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat de binnendeuren van het gehuurde bij aanvang van de huur aan reparatie toe waren. Aldus is [gedaagde] op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 350,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.4
Ter zake van de schuifdeur (randnummer 5 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Getuige [getuige 1] is de enig getuige die concreet (en zonder gissen zoals getuige [getuige 2]) verklaart dat de schuifdeur kort na aanvang van de huur niet in orde was, in die zin dat die niet op slot ging. Nu uit het rapport niet blijkt wat voor schade er precies was aan de schuifdeur is [gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht op dit punt geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht en is hij te dezen niets verschuldigd aan [eiseres].
2.6.5
Ter zake van het schuifdeurscreen (randnummer 6 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat voormeld screen bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 1.000,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.6
Ter zake van de zonnegordijnen (randnummer 7 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Getuige [getuige 1] verklaart op dit onderdeel dat de gordijnen niet van beste kwaliteit waren, maar dat hij zich niet kan herinneren of ze stuk waren. Getuige [getuige 2] verklaart dat de gordijnen bij aanvang van de huur in perfecte staat waren. Aldus is [gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht ook op dit onderdeel niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] te dezen Afl. 3.690,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.7
Ter zake van de twee- en driezitsbanken (randnummer 8 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerden. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 3.660,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.8
Ter zake van de rotanstoel (randnummer 9 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die stoel bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 1.100,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.9
Ter zake van de EQ3 ronde stoelen (ofwel de witte stoelen op de porch) (randnummer 10 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Getuige [getuige 1] verklaart enerzijds dat hij zich die stoelen niet kan herinneren, en anderzijds verklaart hij dat de stoelen op de porch zich kort na aanvang van de huur in slechte staat bevonden, met name omdat ze wiebelden. Die innerlijk tegenstijdige verklaring kan niet opboksen tegen de verklaring van [getuige 2] dat de ronde witte stoelen bij aanvang van de huur in goede staat waren. Ook op dit onderdeel is [gedaagde] niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 700,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.10
Ter zake van de rode poef (randnummer 11 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die poef bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 300,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.11
Ter zake van de bruine poef (randnummer 12 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die poef bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 175,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.12
Ter zake van de barkruk (randnummer 13 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die barkruk bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerde. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 200,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.13
Ter zake van lampen (randnummer 14 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Geen der getuigen heeft verklaard dat die lampen bij aanvang van de huur niet in goede staat verkeerden. Aldus is [gedaagde] ook op dit punt niet geslaagd in zijn tegenbewijsopdracht. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] op dit onderdeel Afl. 275,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres] ten titel van schadevergoeding.
2.6.14
Ter zake van de BBQ-pit (randnummer 16 van het rapport) wordt het volgende overwogen. Getuige [getuige 1] verklaart dat die pit bij aanvang van de huur roestig was en in een niet werkende conditie verkeerde. Getuige [getuige 2] verklaart daarentegen dat de pit van buiten er goed uitzag, maar bij verklaart daarbij dat hij niet weet of de pit goed werkte bij aanvang van de huur. Vast komt aldus te staan dat de pit bij aanvang van de huur niet in werkende conditie verkeerde en nu uit de verklaring van [getuige 2] niet volgt dat de pit van binnen vrij was van roest heeft [gedaagde] het wettelijk vermoeden dat de BBQ-pit bij aanvang van de huur in goede staat verkeerde in voldoende mate ontzenuwd. Ook op dit onderdeel is [gedaagde] niets verschuldigd aan [eiseres].
2.7
Vorenstaande leidt ter zake van door [gedaagde] te vergoeden schade aan het gehuurde tot de slotsom dat hij in totaal (12.675,-- + 350,-- + 2.230,-- + 2.625,-- +
350,-- + 1.000,-- + 3.690,-- + 3.660,-- + 1.100,-- +700,-- + 300,-- + 175,-- + 200,-- + 275,-- =) Afl. 29.330,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres]. Dat is meer dan het door [eiseres] begrote bedrag ad Afl. 27.855,-- aan schade. Dat mindere bedrag komt daarom voor toewijzing in aanmerking. Er zijn geen toelaatbare feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die nopen tot een ander oordeel.
2.8
Vorenstaande leidt onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 3.3 van het tussenvonnis tot de algehele slotsom dat [gedaagde] in totaal (27.855,-- + 5.400,-- =) Afl. 33.255,-- opeisbaar verschuldigd is aan [eiseres]. In zoverre zal de vordering in hoofdsom van [eiseres] worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente zoals onbestreden door [eiseres] gevorderd.
2.9
De vordering van [eiseres] ter zake van vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch is gebleken dat te dezen meer werkzaamheden zijn verricht dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak waarin artikel 63a Rv voorziet.
2.10 [
gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op (750,-- + 192,14 =) Afl. 942,14 aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten) en Afl. 5.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (4 punten, tarief 5 ad Afl. 1.250,-- per punt.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen Afl. 33.255,--, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 5 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 5.942,14;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door [eiseres] verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 augustus 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 25 augustus 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: AR nr. AUA201803821
Inhoudsindicatie: civiel, schadevergoeding gehuurde.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. A.H.M. van de Leur
Bijzondere kenmerken: