ECLI:NL:OGEAA:2021:518

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
AUA201902683
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot goedkeuring van een zandweg en niet-ontvankelijkheid van eiser tegen de minister

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. C.H. Lejuez, een vordering ingediend tegen het Land Aruba en de Minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu van Aruba. Eiser vorderde goedkeuring voor een gedeelte van een zandweg dat langs zijn perceel loopt, en stelde dat de goedkeuring noodzakelijk was voor aansluiting op het water- en elektriciteitsnet. De Minister heeft echter niet gereageerd op eerdere verzoeken van eiser, wat aanleiding gaf tot de vordering.

Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen tegen de Minister. Dit is gebaseerd op het principe dat in burgerrechtelijke procedures alleen natuurlijke personen en rechtspersonen als partij kunnen optreden. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten die door het Land ten behoeve van de Minister zijn gemaakt, welke op nihil zijn begroot.

Wat betreft de vordering tegen het Land, oordeelde het Gerecht dat de goedkeuring van de zandweg niet kon worden verleend, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden die door de Dienst Openbare Werken (DOW) waren gesteld. De DOW had aangegeven dat de aanleg van de zandweg geen inbreuk mocht maken op de eigendomsrechten van anderen. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat aan deze voorwaarden was voldaan, waardoor zijn vorderingen werden afgewezen. Het Gerecht concludeerde dat de vorderingen van eiser tegen het Land niet konden worden toegewezen, en dat hij in de kosten van de procedure moest worden veroordeeld.

De uitspraak werd gedaan op 20 oktober 2021 door mr. A.H.M. van de Leur, en het vonnis werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Behorend bij A.R. no. AUA201902683
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam eiser],
te Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. C.H. Lejuez,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
hierna ook te noemen: het Land,
en
DE MINISTER VAN INTEGRATIE, INFRASTRUCTUUR EN MILIEU VAN ARUBA,
te Aruba,
hierna ook te noemen: de Minister,
gedaagden,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (D.W.J.Z.).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het inleidend verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek, met producties;
-de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is met welgemeende excuses voor alle vertraging nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
eiser] is mede-erfgenaam in het van de nalatenschap van wijlen [naam erflater] (hierna: de erflater) deeluitmakende tot 21 september 2004 onverdeelde in Aruba te [naam perceel] gelegen perceel, groot 18.109 m2, kadastraal bekend als Eerste Afdeling Sectie L nummer 2895 (hierna: het moederperceel).
2.3
Krachtens notariële akte van verdeling en levering van 21 september 2004 (hierna: de akte) is het moederperceel verdeeld en geleverd aan de volgende erfgenamen van de erflater: [naam erfgenaam 1] (hierna: [erfgenaam 1]), [naam erfgenaam 2] (hierna: [erfgenaam 2]) en [eiser].
2.4
Krachtens de akte heeft [erfgenaam 2] vanuit het moederperceel onder meer in eigendom verkregen het perceel in de akte en in productie 4 bij het verzoekschrift omschreven als Delaminatie Document no. 15-2003. [erfgenaam 2] is inmiddels overleden.
2.5
Krachtens de akte heeft [erfgenaam 1] vanuit het moederperceel in eigendom verkregen het perceel in de akte en in productie 4 bij het verzoekschrift omschreven als Delaminatie Document no. 16-2003 (hierna: perceel 16-2003). [erfgenaam 1], die geen kinderen had, is inmiddels overleden. Perceel 16-2003 maakt deel uit van haar nog onverdeelde nalatenschap. De kinderen van [erfgenaam 2] en [eiser] zijn volgens [eiser] de gerechtigden tot die nalatenschap.
2.6
Krachtens de akte heeft [eiser] vanuit het moederperceel onder meer in eigendom verkregen het perceel in de akte en in productie 4 bij het verzoekschrift omschreven als Delaminatie Document no. 17-2003 (hierna: perceel 17-2003).
2.7
Voorlangs de hiervoor onder 2.4 tot en met 2.6 vermelde percelen loopt een zandweg. Die zandweg heeft [eiser] op eigen kosten laten verbreden. De Dienst Openbare Werken (hierna: DOW) heeft de helft van die door [eiser] verbrede zandweg (hierna: de zandweg) goedgekeurd, te weten het deel daarvan dat zich bevindt voorlangs voormeld perceel 15-2003 en voorlangs het perceel in productie 4 bij het verzoekschrift en productie 1 bij de conclusie van antwoord omschreven als 4157. Het gedeelte van de zandweg voorlangs de onder 2.5 en 2.6 vermelde percelen is niet goedgekeurd door de DOW.
2.8
Voor goedkeuring door de DOW van de zandweg gelden de volgende voorwaarden: die weg moet een minimale breedte hebben van 10 meter en de aanleg daarvan mag geen inbreuk maken op eigendomsrechten van een ander of anderen. Dit laatste is volgens de DOW het geval.
2.9
Op 15 februari 2011 heeft [eiser] aan de DOW schriftelijk verklaard bereid te zijn om zo nodig een voor de aanleg en goedkeuring van de zandweg benodigd deel van zijn perceel af te staan zodat de DOW dat deel kan gebruiken voor de aanleg/goedkeuring van de zandweg voorlangs het nog niet goedgekeurde deel van de zandweg. Bij ongedateerd schrijven heeft [erfgenaam 2] met betrekking tot zijn perceel een gelijkluidende verklaring uitgebracht aan de DOW.
2.10 [
eiser] heeft meermalen doch zonder succes verzocht aan de DOW ook het nog niet goedgekeurde deel van de door hem verbrede zandweg goed te keuren. Die goedkeuring geldt als voorwaarde voor aansluiting van het aan [eiser] toebehorende perceel op het water- en elektriciteitsnet van Aruba.
2.11
Bij schrijven van 12 januari 2018 heeft [eiser] de situatie met betrekking tot het (niet) keuren van de zandweg onder de aandacht van de Minister gebracht. Reactie van de Minister op dat schrijven is uitgebleven.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. het Land en de Minister beveelt dat gedeelte van de zandweg dat voorlangs het perceel van verzoeker loopt binnen een termijn van uiterlijk vier weken na de uitspraak van dit vonnis alsnog goed te keuren;
b. bepaalt dat het Land en de Minister ten behoeve van [eiser] een dwangsom verbeuren van Afl. 1.000, -- per dag dat zij voormeld bevel niet opvolgen;
c. ten opzichte van voormelde vordering enige andere juist voorkomende subsidiaire beslissing neemt;
d. het Land en de Minister veroordeelt in de proceskosten.
3.2
Het Land en de Minister voeren verweer en concluderen dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen voorzover gericht tegen de Minister en tot afwijzing van de tegen het Landgerichte vorderingen, kosten rechtens.
3.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het Gerecht volgt het Land in zijn stelling dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen voorzover gericht tegen de Minister, nu in een burgerrechtelijke procedure als de onderhavige in beginsel alleen natuurlijke personen en rechtspersonen als partij kunnen optreden. Het Gerecht ziet geen aanleiding of grond voor een uitzondering op die regel. [eiser] zal, als de in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren partij, worden veroordeeld in de door het Land ten behoeve van de Minister gemaakte proceskosten. Die kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op nihil, omdat de Minister in dit geschil werd vertegenwoordigd door een in dienst van het Land zijnde ambtenaar.
4.2
Ter zake van de vraag of het Land kan worden verplicht om het nog niet goedgekeurde deel van de door [eiser] verbrede zandweg alsnog goed te keuren wordt het volgende overwogen, waarbij voorop wordt gesteld dat gesteld noch is gebleken dat de hiervoor onder 2.8 omschreven voorwaarden voor goedkeuring door de DOW van dat deel van de zandweg onredelijk of anderszins niet aanvaardbaar zijn.
4.3
Het begrip weg (over land) laat zich naar het oordeel van het Gerecht in Aruba definiëren als een door de DOW goedgekeurde smalle niet zelden verharde strook over land van tenminste 10 meter breed die onder meer geschikt is voor wegverkeer. Hieruit volgt dat een weg aaneengesloten moet worden aangelegd en goedgekeurd door de DOW, in die zin dat daarvan geen niet goedgekeurde stukken deel uit kunnen maken.
4.4
Vorenstaande brengt reeds met zich dat de hiervoor onder a. omschreven vordering van [eiser] moet worden afgewezen. Die vordering ziet immers op het goedkeuren van alleen dat gedeelte van de zandweg dat zich voorlangs zijn perceel 17-2003 bevindt, en niet ook op het gedeelte van de zandweg dat zich voorlangs perceel 16-2003 bevindt. Nu sprake moet zijn van een aaneengesloten goedgekeurde weg, kan zonder goedkeuring van het deel van de zandweg voorlangs perceel 16-2003 geen sprake zijn van goedkeuring van alleen het deel van de zandweg voorlangs perceel 17-2003. Maar zelfs als de hier besproken vordering van [eiser] niet alleen ziet op het gedeelte van de zandweg voorlangs zijn perceel maar ook op het deel van de zandweg voorlangs perceel 16-2003 heeft het volgende te gelden.
4.5
De aanleg en goedkeuring van het nog niet goedgekeurde deel van de zandweg kan alleen als daardoor geen inbreuk wordt gemaakt op de eigendomsrechten van een ander of van anderen. De DOW stelt zich in dat verband op het standpunt dat ter plaatse van het niet goedgekeurde deel van de zandweg geen sprake kan zijn van een tracé van 10 meter breed zonder inbreuk te maken op de eigendom van anderen. Die stelling heeft [eiser] naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende onderbouwd bestreden, waardoor die vast komt te staan. [eiser] stelt weliswaar, en dat is ook gebleken uit de overgelegde stukken, dat hij en wijlen zijn broer [erfgenaam 2] ten behoeve van de aanleg en goedkeuring van de zandweg afstand hebben gedaan van dat deel van de onderscheidenlijke aan hen toebehorende percelen dat daarvoor nodig is, maar gesteld noch is gebleken dat [erfgenaam 1] nog voor haar overlijden zo’n verklaring heeft doen toekomen aan de DOW of dat na het overlijden van [erfgenaam 1] de gezamenlijke deelgenoten/gerechtigden tot het van de nalatenschap van [erfgenaam 1] deel uitmakende onverdeelde perceel 16-2003 dat hebben gedaan. Zolang een dergelijke verklaring er niet is, kan en mag de DOW niet overgaan tot goedkeuring van het gedeelte van de zandweg voorlangs perceel 16-2003 en daarom ook niet overgaan tot goedkeuring van het gedeelte van de zandweg voorlangs perceel 17-2003.
4.6
De slotsom luidt dat de vorderingen van [eiser] zoals hiervoor omschreven onder a. en b. voorzover gericht tegen het Land zullen worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen. Hierbij wordt nog overwogen dat de door het Land bestreden stelling van [eiser], dat door de DOW aan hem is toegezegd dat ook het resterende nog niet goedgekeurde deel van de zandweg mocht worden verbreed en vervolgens door de DOW zou worden goedgekeurd voldoende feitelijke grondslag mist, en daarom wordt gepasseerd. Gesteld noch is gebleken met name wanneer precies die toezegging zou zijn gedaan, en evenmin is gesteld of gebleken welke daartoe bevoegde medewerker of medewerkers van de DOW precies die beweerdelijke toezegging zou(den) hebben gedaan. Dit klemt temeer omdat (1) [eiser] naar zijn eigen woorden onder randnummer 11. van zijn conclusie van repliek ter zake van de zandweg vele malen naar de DOW is getogen en aldaar vele personen heeft gesproken, maar telkens van het kastje naar de muur werd gestuurd, (2) een in dit verband aan de directeur van de DOW gerichte brief van [eiser] onbeantwoord is gebleven en (3) omdat enige toezegging over het mogen verbreden van de zandweg en het goedkeuren daarvan door de DOW niet blijkt uit de als productie 2. bij de conclusie van antwoord overgelegde emailcommunicatie tussen [eiser] en de bij de DOW werkzame mr. P. Langerak (nog daargelaten de vraag of die medewerker bevoegd is dergelijke toezeggingen te doen). In het licht van dit alles mist de onder randnummer 37 van de conclusie van repliek van [eiser] door hem geformuleerde stelling, dat het Land het ook jegens [eiser] in acht te nemen vertrouwensbeginsel heeft geschonden, voldoende onderbouwing. Die stelling wordt daarom ook gepasseerd.
4.7
De vordering van [eiser] zoals hiervoor omschreven onder c. voorzover gericht tegen het Land wordt als zijnde vaag en onbepaald afgewezen.
4.8 [
eiser] zal, als de ten opzichte van het Land in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak eveneens begroot op nihil op grond van dezelfde als de hiervoor onder 4.1 vermelde reden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn tegen de Minister gerichte vorderingen;
-veroordeelt [eiser] in de door het Land ten behoeve van de Minister gemaakte proceskosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
-wijst af de tegen het Land gerichte vorderingen van [eiser];
-veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak eveneens begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.