ECLI:NL:OGEAA:2021:540

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
AUA201904437
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over gemeenschappelijke muur en erfgrens tussen percelen

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is gebracht, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die buren zijn met aangrenzende percelen. [eiser] woont op perceel A en [gedaagde] op perceel B. Het geschil betreft een muur die door [gedaagde] is opgetrokken in 2014, waarvan [eiser] stelt dat deze gedeeltelijk op zijn perceel A is gebouwd. In 2018 heeft [eiser] een situatiemeting laten uitvoeren door Caribbean Surveying & Civil Solutions (CSCS), waaruit blijkt dat de muur inderdaad gedeeltelijk op perceel A staat. [gedaagde] heeft echter ook metingen laten uitvoeren, maar deze zijn niet eenduidig en leiden tot een 'zwevende grens'.

De vorderingen van [eiser] zijn gericht op erkenning van de muur als gemeenschappelijke eigendom en het vaststellen van de erfgrens. [gedaagde] verzet zich hiertegen en vordert in reconventie dat [eiser] bijdraagt aan de kosten van de muur. Het Gerecht oordeelt dat de muur mandelig is, wat betekent dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor de kosten van onderhoud. De rechter stelt vast dat er geen duidelijke erfgrens is en dat de muur de grens tussen de percelen vormt. De vordering van [eiser] wordt toegewezen, en het Gerecht zal een deskundige benoemen om de kosten van de muur vast te stellen. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

Behorend bij A.R. no. AUA201904437
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[eiser]
te Aruba,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. N.G. Booi.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het inleidend verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
-de conclusie van repliek in conventie (tevens houdende een toegelaten aanvulling van eis) en van antwoord in reconventie, met één productie;
-de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie (tevens houdende een toegelaten aanvulling van eis), met producties;
-de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2
Vonnis is met welgemeende excuses voor alle vertraging nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
eiser] woont in Aruba te [adres] op het perceel [perceel A] (hierna: [perceel A]).
2.3 [
eiser] en [gedaagde] zijn buren, met aangrenzende percelen (hierna de percelen). [gedaagde] woont op het perceel [perceel B] (hierna: [perceel B]).
2.4 [
gedaagde] heeft in 2014 tussen de percelen een scheidsmuur (hierna: de muur) opgetrokken die zich volgens hem geheel op [perceel B] bevindt.
2.5
In opdracht van [gedaagde] heeft het bedrijf Caribbean Surveying & Civil Solutions (hierna: CSCS) in 2010 de grenzen van [perceel B] laten meten. Op 27 maart 2014 heeft [gedaagde] nog voor de bouw van de muur CSCS op grond van de door haar in 2010 verrichte metingen pennen voor het bepalen van de grens tussen [perceel B] en [perceel A] laten plaatsen. Op basis van die penplaatsing heeft [gedaagde] de van noord tot zuid lopende muur opgetrokken.
2.6
In opdracht van [eiser] heeft CSCS op vrijdag 3 augustus 2018 een situatiemeting verricht aan de westelijke grens van [perceel A] in verband met het vermoeden van [eiser] dat sprake was van overbebouwing door [gedaagde] vanuit het aangrenzende [perceel B]. Het dienaangaande rapport van CSCS van 10 augustus 2018 vermeldt onder meer het volgende:

(…).
Uit de situatiemeting blijkt dat de (…) muur gedeeltelijk op (…) [perceel A] (…) is gebouwd.
Deze overbebouwing bedraagt 1.5 m2 (…).
Voor het bepalen van de grootte van deze overbebouwing is gebruik gemaakt van het officiële verkavelingsplan en de gemeten bestaande muren in het terrein.
(…).”.
2.7
In opdracht van [gedaagde] heeft [meetdeskundige] (hierna: [meetdeskundige]) het [perceel B] gemeten ter bepaling van de grens van dat perceel met [perceel A]. Het dienaangaande door de Freijtas uitgebrachte rapport van 26 augustus 2019 vermeldt onder meer het volgende:

(…).
Op opdracht van de eigenaar van het perceel plaatselijk bekend als [perceel B] hebben wij een lokale meting uitgevoerd in verband eventuele grensoverschrijding. We hebben de meting uitgevoerd en hebben van het desbetreffende perceel de opgetrokken muren aan de buitenzijde gemeten.
Tot een definitieve conclusie konden wij niet komen als het in dit geval duidelijk gaat over een grensoverschrijding, dit omdat er meetpennen ontbreken over het gehele gemeten en bebouwde project.
Mijn persoonlijke en profesionele eindconclusie is dat aangezien er teveel meetpennen ontbreken bij de desbetreffende percelen de lokale grenzen “zweven” en daardoor kan ik geen definitieve conclusie trekken.
(…).”.
2.8 [
gedaagde] heeft [eiser] toegang tot de muur geweigerd, in die zin dat [eiser] niet wordt toegelaten om de muur aan zijn zijde te verven of daar spullen tegenaan te zetten of te laten leunen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

in conventie

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat de muur gemeenschappelijke eigendom is van partijen en aldus mandelig is;
b. op de voet van artikel 5:47 BW bepaalt dat de muur de grens is tussen de percelen;
c. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [eiser] verzochte en tot veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
in reconventie
3.3 [
gedaagde] vordert voor het geval de vorderingen van [eiser] in conventie worden toegewezen dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. voor recht verklaart “
dat [eiser] de helft van de kosten van optrekking van de muur, zoals overgelegd door [gedaagde], en de helft van de kosten van onderhoud van de muur moet betalen”;
ii. [eiser] veroordeelt in de proceskosten.
3.4 [
eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [gedaagde] verzochte en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
in conventie en in reconventie
3.5
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
De aard en strekking van de vorderingen in conventie en de vordering in reconventie brengen met zich dat die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen gezamenlijk kunnen worden besproken.
4.2
Voorop wordt gesteld dat partijen beiden ter bepaling van de erfgrens tussen hun respectieve percelen CSCS in de arm hebben genomen. [eiser] beroept zich op de betrouwbaarheid en juistheid van het in opdracht van hem door CSCS in 2018 opgestelde meetrapport, terwijl [gedaagde] zich beroept op de juistheid en de betrouwbaarheid van de meting van zijn perceel in 2010 door CSCS en de penplaatsing door CSCS op grond van die meting in 2014. Daarbij stelt [gedaagde] dat de opname door CSCS in 2018 van [perceel A] niet juist of niet betrouwbaar is. Die door [eiser] bestreden stelling mist voldoende feitelijke onderbouwing en wordt daarom gepasseerd. Zonder nadere doch ontbrekende uitleg/onderbouwing valt immers niet in te zien waarom de metingen van CSCS in 2010 en de penplaatsing door dat bedrijf in 2014 wel voor juist en betrouwbaar moeten doorgaan terwijl dat dan niet het geval zou moeten zijn met betrekking tot dezelfde soort werkzaamheden van dat bedrijf in 2018.
4.3
Het verschil of discrepantie tussen de bevindingen van CSCS als het gaat om de bepaling van de grens tussen de percelen brengt met zich dat niet zeker is waar die grens precies loopt. Dat is dan ook precies wat met zoveel woorden volgt uit het rapport van [meetdeskundige]: er kan ter zake van de vraag waar die grens zich precies bevindt op grond van de beschikbare gegevens geen sluitend antwoord worden gegeven anders dan dat onzeker is waar die grens zich precies bevindt. Sprake is van een zwevende grens, aldus [meetdeskundige]. In het licht van dit alles volgt het Gerecht de eigen woorden van [gedaagde] in de laatste zin onder randnummer 5. van zijn conclusie van antwoord in conventie dat er geen duidelijke grens aan te wijzen is tussen de percelen.
4.4
Vorenstaande onzekerheid wat betreft de precieze erfgrens tussen de percelen brengt met zich dat het Gerecht op de voet van het bepaalde in het eerste lid van artikel 5:47 BW de loop van die grens bepaalt of vaststelt op onder de volle lengterichting van de muur. De hiervoor onder b. omschreven vordering van [eiser] ligt daarom voor toewijzing gereed. Hierbij wordt nog overwogen dat in Aruba van zwevende erfgrenzen geen sprake kan zijn omdat daarmee de rechtszekerheid en de openbare orde niet wordt gediend.
4.5
Vorenstaande brengt mee dat vast komt te staan dat de muur gemeenschappelijke eigendom is van partijen en dus mandelig is in de zin van het eerste lid van artikel 5:62 BW. De hiervoor onder a. omschreven vordering van [eiser] zal daarom bij nog te wijzen eindvonnis eveneens worden toegewezen. Dat betekent dat onder meer de artikelen 5:64 BW tot en met 5:69 van toepassing zijn op de verhoudingen tussen partijen. Uit die artikelen volgt onder meer dat ook [eiser] toegang heeft tot de muur en dat partijen gezamenlijk de kosten van onderhoud daarvan moeten dragen.
4.6
Wat betreft de reconventionele vordering van [gedaagde] wordt het volgende overwogen.
4.7
Het meest verstrekkende reconventionele verweer van [eiser] betreft zijn stelling dat de vordering van [gedaagde] tot bijdrage in de kosten van de aanleg van de muur aan verjaring onderworpen is en dat dienaangaande sprake is van een voltooide verjaring op enig in 2019 gelegen moment nu de aanleg van de muur heeft plaatsgevonden op enig in 2014 gelegen moment. Dat door [gedaagde] bestreden betoog faalt, om de reden dat door de rechterlijke grensbepaling eerst nu komt vast te staan dat sprake is van een mandelige muur waardoor eerst nu komt vast te staan dat [eiser] wettelijk verplicht is de helft van de aanlegkosten en de helft van de onderhoudskosten daarvan te dragen. Dat betekent dat eerst vanaf de uitspraak van het eindvonnis in de onderhavige zaak een verjaringstermijn ter zake van die bijdragen begint te lopen, en niet eerder dan dat.
4.8
Uit artikel 5:49 BW volgt naar het oordeel van het Gerecht dat de kosten van de aanleg van de muur weliswaar voor rekening komen van [gedaagde], doch dat [eiser] in beginsel is gehouden om tot het beloop van de helft van die kosten bij te dragen. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die meebrengen dat dit redelijkerwijze niet van [eiser] kan worden gevergd. Dit alles brengt in samenhang met het hiervoor onder 4.5 overwogene met zich dat de reconventionele vordering van [gedaagde] in zoverre zal worden toegewezen bij nog te wijzen eindvonnis.
4.9 [
gedaagde] heeft gesteld dat de kosten van de aanleg van de muur Afl. 38.121,77 bedragen. Die stelling heeft [eiser] gemotiveerd bestreden, en staat daarom niet vast. Voor het bepalen van de kosten van de bouw in 2014 van de muur zoals die er nu bijstaat zal het Gerecht een deskundige benoemen. Partijen kunnen zich bij gelijktijdig te nemen aktes uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige door het doen van opgave van maximaal drie (rechts)personen (met daarbij telkens hun adres en telefoonnummer). De zaak zal daarvoor onder peremptoirstelling worden verwezen naar de in het dictum vermelde rolzitting. Overleg en afstemming tussen partijen dienaangaande ligt voor de hand teneinde over de persoon van de deskundige zoveel mogelijk overeenstemming te bereiken. Indien partijen zonder benoeming van een deskundige en aldus kostenbesparende overeenstemming weten te bereiken over de bouwkosten van de muur, kunnen zij dat in de door hen te nemen respectieve aktes kenbaar maken.
4.1
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in reconventie
-stelt partijen in de gelegenheid om zich bij gelijktijdig te nemen onderscheidenlijke akte uit te laten over hetgeen zij zich blijkens rechtsoverweging 4.9 dienen uit te laten en verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van
10 november 2021 (P-1);
in conventie en in reconventie
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.