ECLI:NL:OGEAA:2021:544

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
AUA202000864
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten in verband met de Biënnale van Venetië

In deze civiele zaak vordert eiser, [naam eiser], dat het Land Aruba en [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van Afl. 13.803,41, vermeerderd met wettelijke rente, wegens kosten die eiser heeft voorgeschoten voor de Biënnale van Venetië. Eiser stelt dat er een toezegging is gedaan door de Minister van Cultuur, [gedaagde], om deze kosten te vergoeden. De procedure omvatte een inleidend verzoekschrift, conclusies van antwoord van de gedaagden, en een pleidooi dat op 30 augustus 2021 heeft plaatsgevonden. De rechter heeft vastgesteld dat de stelling van eiser over de toezegging onvoldoende onderbouwd is. De rechter concludeert dat er geen bewijs is dat [gedaagde] als minister persoonlijke toezeggingen heeft gedaan en dat eiser niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een dergelijke toezegging. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel het Land als [gedaagde].

Uitspraak

Behorend bij A.R. no. AUA202000864
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam eiser],
te Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (D.W.J.Z.)
en
[naam gedaagde],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon,
gedaagden.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het inleidend verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord van [gedaagde], met producties;
-de conclusie van antwoord van het Land, zonder producties;
-de tegen [eiser] verleende akte van niet dienen van repliek;
-het verzoek van [eiser] van 11 mei 2021 tot het houden van fysiek pleidooi.
1.2
Pleidooi heeft vervolgens plaatsgevonden op 30 augustus 2021. [eiser] is ter zitting verschenen samen met zijn gemachtigde; het Land is verschenen bij zijn gemachtigde en [gedaagde] is in persoon verschenen. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, [eiser] mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
gedaagde] was van 2013 tot november 2016 Minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur (hierna ook: de Minister). In die periode heeft de Minister en zijn Ministerie (hierna: het Ministerie) contact gehad met [eiser]. [eiser] was toen overgeplaatst naar het Aruba Huis te Den Haag en er werd gesproken over de invulling van zijn taken aldaar als Cultureel Attaché. In dat kader heeft [eiser] een aantal voorstellen voor projecten gedaan aan de Minister. Eén van die voorgestelde projecten was de “Biënnale di Venezia & de Havana” (hierna: de Biënnale).
2.3
De Minister is op enig moment akkoord gegaan met het voortzetten door [eiser] van een verkenningsfase naar het project ter zake van de Biënnale.
2.4
De aan het Ministerie ter attentie van coördinator Indra Zaandam (hierna: Zaandam) gerichte email van [eiser] van 28 april 2015 vermeldt onder meer het volgende:
“(…).
In het kader van het beleidsvoornemen om als Land Aruba in 2017 deel te mogen nemen aan de Biënnale van Venetië, is goedgevonden om een dienstreis toe te kennen aan ondergetekende om gedurende de komende officiële opening van deze wereldberoemde kunsttentoonstelling aanwezig te zijn.
Doel is om enige contacten te leggen, mogelijke locaties te bezoeken en alvast aan de organisatie kenbaar te maken van de intentie van Aruba. Uiteraard zal er na deze reis een verslag volgen; eventueel alvast met een stappenplan.
Voor deze dienstreis is er een toezegging gedaan vanuit het Ministerie belast met Cultuur op Aruba voor een bedrag à € 1.800,=. Dit bedrag kan door het Arubahuis betaald worden, om vervolgens via Directie Financien verrekend te worden met de corresponderende begrotingspost. Noodzakelijk is dan wel een schriftelijke bevestiging conform bovenstaande.
(…).”.
2.5
Het aan [eiser] gerichte schrijven van de Minister van 30 april 2015 vermeldt onder meer het volgende:

(…).
Middels dit schrijven wil ik u over het volgende informeren.
Het bedrag van € 1.800,-- en het voorstel om deze door het Arubahuis te laten voorschieten in afwachting van de verrekening door de Directie Financien met de corresponderende begrotingspost, is door mij goedgekeurd.
(…).”.
2.6
Het aan [eiser] verzonden emailbericht van het Ministerie (geschreven door Zaandam) van 31 oktober 2017 vermeldt onder meer het volgende:

(…).
Voor de duidelijkheid, hierbij een overzicht van de over dit onderwerp gevoerde correspondentie met het ministerie van cultuur.
  • Op 23 januari 2015 ontving ondertekende een doorgestuurde mail gericht aan de toenmalige Minister van Cultuur (hierna Minister) met betrekking tot een aantal door u voorgestelde projecten waaronder de Biënnale in Venetië.
  • In mei 2015 bent u op verkenningsreis naar Venetië geweest. Voor de validatie van de verrekening van deze verkenningsreis diende u een schriftelijk akkoord van de Minister te krijgen. Dit akkoord, in de vorm van een officiële brief ondertekend door de Minister, heeft u gekregen. Dit werd toen ook herhaaldelijk en vooraf door uzelf verzocht. Zoals bekend is een voorafgaande schriftelijke goedkeuring benodigd van de eindverantwoordelijke (in dit geval de Minister) alvorens kosten kunnen worden gemaakt.
  • Op 4 augustus 2015 stuurt u achtergrondinformatie over de Biënnale.
  • Op 5 augustus 2015 geeft ondergetekende aan dat de achtergrondinformatie met de Minister besproken zal worden om zo samen met de Minister ‘a way forward’ te bedenken.
  • Op 21 maart 2016 geeft u aan ‘asap’ tickets naar Aruba te willen boeken.
  • Op 31 maart 2016 geeft u, nog voordat een schriftelijke goedkeuring is verkregen van de Minister, aan dat twee tickets naar Aruba zijn geboekt (een voor u een voor mevrouw [naam mevrouw]).
  • Op 23 maart 2016 geeft ondergetekende aan dat er een uitdaging is met betrekking tot het Biënnale project en dat ondergetekende in afwachting was van een ‘go or no go’ van de Minister en dat het budget eerst door de desbetreffende Minister goedgekeurd dient te worden.
  • Op 23 maart 2016 ontvangt de ondergetekende een email van u waarin u stelt dat geen sprake (meer) kan zijn van een ‘go or no go’. In diezelfde email geeft u aan de kosten van de voorgestelde reizen te gaan voorschieten (lees: u heeft dus het risico genomen om deze kosten te maken zonder voorafgaande goedkeuring te krijgen van de Minister).
  • Op 30 maart 2016 geeft ondergetekende wederom aan dat alvorens kosten worden gemaakt een goedkeuring van de Minister een vereiste is. In dezelfde email wordt aangegeven dat facturen opgestuurd dienen te worden om zo verwerkt te worden (lees: besproken te worden met de toenmalige Minister om zo mogelijk een wel of niet akkoord te ontvangen).
  • Op 7 april 2016 bericht ondergetekende u over het willen ontvangen van de verschillende facturen.
  • Op 11 april 2016 ontvangt ondergetekende 2 fakturen van reeds gemaakte en niet vooraf goedgekeurde kosten.
  • Op 17 mei 2016 adviseerde ondergetekende om de nodige facturen te verzamelen en deze door tussenkomst van de Minister naar het ministerie van Cultuur te versturen. U was ervan op de hoogte dat u pas kosten kon maken nadat u daarvoor voorafgaand goedkeuring van de Minister had ontvangen. Om die goedkeuring te verkrijgen diende u eerst facturen/offertes en budget in te dienen en er gold bovendien een betalingstermijn van zeker 4 weken bij ATA. Aangezien u echter bleef aandringen en er volgens u haast bij geboden was, zonder dat u echter de facturen stuurde, heeft ondertekende aangegeven dat u dan maar (op eigen risico dus) de kosten diende voor te schieten. Het voorschieten van kosten laat echter onverlet dat u alsnog goedkeuring diende te verkrijgen en dat daarvoor facturen ingediend dienden te worden (wat overigens nooit gebeurd is).
  • Het is noemenswaardig om aan te geven dat de opgevraagde facturen nooit zijn opgestuurd (of tijdig zijn opgestuurd) om zo tijdig besproken te kunnen worden met de Minister.
(…).”.
2.7
Het aan [eiser] verzonden emailbericht van het Ministerie (geschreven door Zaandam) van 31 oktober 2017 vermeldt onder meer het volgende:

(…).
Middels deze mail vraag ik jouw aandacht voor het volgende. Op 15 november jl. heb je een mail naar het ministerie gestuurd waarin je vermeldt dat er een bedrag van 9.388,48 euro aan jou vergoed dient te worden. Je geeft aan dit bedrag voorgeschoten te hebben in verband met de voorbereidingen voor de Biënnale in Venetië.
Voor de duidelijkheid geef ik het volgende aan. Op 30 maart 2016 ben jij namens het ministerie bericht dat alle te maken kosten vooraf door de minister (toentertijd [gedaagde]) goedgekeurd dienen te worden. Het feit dat bij jou een begroting en facturen zijn opgevraagd is geen bevestiging van een goedkeuring door de minister. Indien er niet aangetoond kan worden dat de toenmalige minister van cultuur vooraf goedkeuring heeft gegeven voor de (inmiddels) door jou gemaakte kosten kunnen deze, gelet op de hiervoor genoemde geldende goedkeuringsprocedure, niet vergoed worden.
(…).”.
2.8
Het aan het Land, [gedaagde] (pro se en in zijn hoedanigheid van Minister van Infrastructuur en Milieu) en Zaandam gerichte schrijven van de gemachtigde van [eiser] van 14 december 2017 vermeldt onder meer het volgende:

(…).
Namens client, de heer [eiser], vraag ik gaarne uw aandacht voor het volgende. Client was als ambtenaar werkzaam voor de Directie Cultuur en gedetacheerd te Nederland belast met het opzetten van een Biënnale Venezia 2017. Client heeft in het kader daarvan diverse personen benaderd zulks al vanaf 2015. Zowel de toenmalige Minister van Cultuur als de ATA hebben toen hun steun geuit aan dit project en waren nauw betrokken bij de onderhandelingen.
Op uitdrukkelijk verzoek van het Ministerie van Cultuur werd er toentertijd aan onder andere client verzocht om kosten voor wat betreft dit project voor te schieten waarna die aan client weer vergoed zouden worden. Client heeft dan ook aan reiskosten, verblijfskosten e.a. Euro 9.897,75 voor het Land voorgeschoten. Client heeft echter moeten ervaren dat deze kosten niet conform afspraak zijn vergoed en dat na aftreden van de toenmalige Minister van Cultuur op 3 november 2016 is het project stopgezet zonder dat de kosten zijn vergoed. Voor wat betreft de kosten wordt hij van het kastje naar de muur gestuurd.
Client heeft getracht om dit geschil in der minne te regelen wat echter tot nu toe niet is gebeurd. Client verzoekt u dan ook uitdrukkelijk om het daartoe te doen leiden dat de door hem gemaakte kosten, zulks vermeerderd met wettelijke rente met ingang van 1 november 2016[GEA: worden vergoed]
. Bij gebreke daarvan zal client zich genoodzaakt voelen om de nodige rechtsmaatregelen te treffen.
Zowel mw. [naam coördinatrice], toenmalige coördinatrice als de heer [gedaagde], toenmalige Minister van Cultuur, zijn in deze gekopieerd in verband met mogelijke aansprakelijkheid van hun personen ter zake gemaakte toezeggingen.
(…).”.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. het Land en [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen Afl. 13,803,41, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 14 december 2017;
b. ten opzichte van het onder a. verzochte enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
c. het Land en [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.1
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [eiser] verzochte.
3.2.2 [
gedaagde] voert verweer en concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot afwijzing daarvan, en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedures worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
4.2
Zonder heldere doch ontbrekende onderbouwing valt niet in te zien waarom [gedaagde] te dezen persoonlijk gehouden is tot betaling van de beweerdelijke door [eiser] gemaakte/voorgeschoten kosten met betrekking tot de Biënnale. Als [gedaagde] destijds als de daartoe bevoegde minister toezeggingen heeft gedaan ter zake van betaling van die kosten zoals door [eiser] gesteld en door [gedaagde] en het Land gemotiveerd bestreden, heeft hij dat gedaan als vertegenwoordiger van het Land. Gesteld noch gebleken is in elk geval dat [gedaagde] bedoelde beweerdelijke toezeggingen op persoonlijke titel heeft gedaan, en evenmin is gesteld of gebleken dat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat dit het geval was. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde] door de beweerdelijke toezeggingen op grond van de comptabele wetgeving niet het Land maar zichzelf jegens [eiser] heeft verbonden. Dit één en ander brengt reeds met zich dat niet komt vast te staan dat [eiser] te dezen vorderingsrechten heeft op [gedaagde], zodat zijn tegen [gedaagde] gerichte rechtsvorderingen moeten worden afgewezen. Er zijn door [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen rechtvaardigen.
4.3 [
eiser] zal, als de ten opzichte van [gedaagde] in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat [gedaagde] in deze procedure niet werd bijgestaan door een daartoe door het Hof toegelaten beroepsmatige optredende rechtsbijstandverlener.
4.4
Ter zake van de stelling van [eiser] dat het Land jegens hem gehouden is om de beweerdelijke door [eiser] gemaakte/voorgeschoten niet door het Land vergoede kosten met betrekking tot de Biënnale te vergoeden op grond van beweerdelijke toezeggingen van de Minister wordt het volgende overwogen, waarbij vooropgesteld heeft te gelden dat het door het Land onderschreven beroep op verjaring van [gedaagde] van de beweerdelijke vordering van [eiser] voldoende onderbouwing mist en daarom faalt. Met name is gesteld noch gebleken wanneer de verjaringstermijn van die vordering zou zijn aangevangen en wanneer die precies die zou zijn voltooid.
4.5
De door het Land en [gedaagde] bestreden stelling van [eiser] dat sprake is van dergelijke toezeggingen mist voldoende onderbouwing. Met name is gesteld noch gebleken wanneer die toezeggingen precies zouden zijn gedaan door de Minister en op welke wijze precies die zouden hebben plaatsgevonden. Dit klemt temeer omdat uit de hiervoor onder rubriek 2. Weergegeven correspondentie geen enkele toezegging van de Minister blijkt, behoudens zijn voorafgaande schriftelijke goedkeuring voor een bedrag van € 1.800,-- met betrekking tot een door [eiser] te maken dienstreis zoals hiervoor vermeld onder 2.5.
4.6
Dit laatste is dé wijze waarop de Minister het Land financieel (ook wat [eiser] betreft) kan binden. Het eerste lid van artikel 23 van de Comptabiliteitsverordening, op welke wettelijke bepaling [gedaagde] (en daarbij aansluitend het Land) terecht heeft gewezen, bepaalt immers dat op straffe van nietigheid uit geschrifte blijkt van het door een minister verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling met een geldelijk belang, zoals een afspraak of toezegging tot vergoeding van bedoelde beweerdelijke door [eiser] voorgeschoten kosten met betrekking tot de Biënnale. Gesteld noch is gebleken dat [eiser] ter zake van het maken van die kosten schriftelijke goedkeuring heeft verkregen van de Minister. Voormelde wettelijke bepaling, die [eiser] naar het oordeel van het Gerecht behoort te kennen, brengt ook met zich dat [eiser] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij de beweerdelijke door hem betaalde kosten vergoed zou krijgen van het Land. Dit alles klemt temeer omdat uit het hiervoor onder 2.4 vermelde schrijven van [eiser] van 28 april 2015 blijkt dat [eiser] zich beseft dat toezeggingen voor het mogen maken van door het Land te betalen/vergoeden kosten vooraf schriftelijke bevestiging/goedkeuring behoeven, en dat – hetgeen [eiser] weet of behoort te weten - door de daartoe bevoegde eindverantwoordelijke, in dit geval de Minister dus.
4.7
Vast staat dat [eiser] op enig - het Gerecht begrijpt - na het hiervoor onder 2.8 vermelde schrijven van de gemachtigde van [eiser] van 14 december 2017 gelegen moment een bedrag ad Afl. 6.000, -- uitbetaald heeft gekregen van het Land. [eiser] stelt dat het Land met die betaling de verschuldigdheid van het thans in hoofdsom gevorderde bedrag heeft erkend. Zonder nadere doch ontbrekende uitleg is die door [gedaagde] en het Land besteden stelling onbegrijpelijk. Dit temeer omdat gesteld noch is gebleken dat het Land bij die betaling heeft aangeven of verklaard aan [eiser] dat sprake was van een deelbetaling van door [eiser] gemaakte en voorgeschoten kosten met betrekking tot de Biënnale, laat staan dat op het moment van bedoelde betaling de daartoe bevoegde minister alsnog schriftelijk goedkeuring heeft gegeven tot betaling aan [eiser] van het thans door hem in hoofdsom gevorderde bedrag.
4.8
Vorenstaande brengt met zich dat ook de jegens het Landgerichte vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Er zijn door [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen rechtvaardigen.
4.9 [
eiser] zal, als de ook ten opzichte van het Land in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak eveneens begroot op nihil omdat het Land in deze zaak werd vertegenwoordigd door een bij hem in dienst zijnde rechtsgeleerde ambtenaar.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-wijst af het door [eiser] verzochte;
-veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land en aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak telkens begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.