ECLI:NL:OGEAA:2021:550

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
AUA202100622
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering huurachterstand en geschil over huurprijs tijdens coronapandemie

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser [Eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [Gedaagde] wegens huurachterstand. De partijen hadden een huurovereenkomst voor een appartement, waarbij de maandelijkse huur oorspronkelijk Afl. 1.600,- bedroeg. Door de coronapandemie hebben partijen afgesproken dat de huur tijdelijk verlaagd zou worden tot Afl. 800,- per maand. Eiser stelt echter dat het resterende bedrag van de huur verschuldigd bleef, terwijl gedaagde dit betwist en aanvoert dat de huurprijs definitief was verlaagd.

De procedure omvatte een verzoekschrift, een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling. Gedaagde heeft de woning in januari 2021 verlaten en heeft een waarborgsom van Afl. 1.000,- betaald. Eiser vordert een bedrag van Afl. 10.000,- aan achterstallige huur en kosten, maar gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij de huur steeds heeft voldaan volgens de gewijzigde afspraken.

De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde aan eiser een bedrag van Afl. 650,- aan achterstallige huur verschuldigd is, na verrekening van de borg. De wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 10 november 2021.

Uitspraak

Vonnis van 10 november 2021
Behorend bij AUA202100622
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
te Aruba,
eiser,
hierna: [Eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. G.J. Scheper,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
gedaagde,
hierna: [Gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de rolbeschikking van 23 juni 2021;
- de mondelinge behandeling van 28 september 2021
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Tussen partijen gold een huurovereenkomst, op grond waarvan [gedaagde] en [huurder 2] (hierna: [huurder 2]) met ingang van 1 maart 2020 het appartement [adres], (hierna: de woning) voor een bedrag van Afl. 1.600,- per maand van [eiser] huurden.
2.2 [
Gedaagde] heeft een waarborgsom van Afl. 1.000,- voldaan.
2.3
Bij exploot van 13 januari 2021 heeft [eiser] [gedaagde] gemaand om binnen zeven dagen een bedrag van Afl. 9.637,73 aan achterstallige huur en (incasso)kosten te betalen.
2.4
Eind januari 2021 heeft [gedaagde] de woning verlaten en de sleutels bij [eiser] ingeleverd.

3.DE VORDERING EN DE VERWEREN

3.1 [
Eiser] vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt om aan hem te betalen Afl. 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening, en met de buitengerechtelijke incassokosten, alsmede het door hem betaalde vastrecht.
3.2 [
Eiser] grondt de vordering op de huurovereenkomst die tussen partijen gold.
Verder heeft [gedaagde] de woning niet in goede staat achtergelaten, als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden, bestaande uit reparatiekosten. Voorts heeft hij buitengerechtelijke incassokosten moeten maken.
3.3 [
Gedaagde] voert gemotiveerd verweer, strekkende tot afwijzing van de vordering, dat hierna aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1 [
Gedaagde] betwist de gevorderde achterstallige huur verschuldigd te zijn. Zij voert in dit verband het verweer dat partijen hebben afgesproken dat de huur in verband met de coronapandemie wordt verlaagd tot Afl. 800,- per maand. Deze stelling licht zij toe onder verwijzing naar overgelegde whatsappcorrespondentie tussen [naam derde] en [eiser]. Daaruit valt af te leiden dat [huurder 2] [eiser] ervan in kennis stelt dat zijn baan met ingang van 17 maart 2020 door de werkgever is opgezegd, dat hij afhankelijk zal zijn van een FASE-uitkering van Afl. 950,- per maand, dat het om die reden voor hen niet mogelijk zal zijn om de volledige huur te voldoen, dat hij [eiser] verzoekt om een gewijzigd bedrag vast stellen en dat [eiser] bevestigt het betaalde gewijzigde bedrag te hebben ontvangen. Verder stelt [gedaagde] in dit verband dat zij met ingang van mei 2021 steeds de overeengekomen gewijzigde huur van Afl. 800,- heeft voldaan.
Daartegenover stelt [eiser] dat partijen geen gewijzigde huurprijs zijn overeengekomen. Partijen hebben inderdaad afgesproken dat [gedaagde] gedurende de coronapandemie een bedrag van Afl. 800,- per maand zou betalen, maar daarbij is volgens [eiser] steeds de bedoeling geweest dat het resterende bedrag verschuldigd zou blijven en op enig moment alsnog zou moeten worden betaald.
Deze stelling wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Zij verwijst hiertoe nogmaals naar de overgelegde whatsappcorrespondentie en voert verder nog aan dat [eiser] gedurende al de maanden waarin zij Afl. 800,- aan huur betaalde haar nooit heeft aangeschreven of gemaand een restant te betalen of haar er anderszins op attent heeft gemaakt dat zij een huurschuld aan het opbouwen was. Verder voert zij nog aan dat als van meet af aan voor haar duidelijk was geweest dat ondanks de coronapandemie [eiser] vast wenste te houden aan de oorspronkelijke huur, zij direct de huur zou hebben opgezegd, omdat de woning dan voor haar onbetaalbaar zou zijn.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting, had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling dat de huurovereenkomst onverkort tussen partijen is blijven gelden nader te onderbouwen. Dat heeft hij evenwel niet gedaan, zodat deze stelling wordt gepasseerd. Dat brengt met zich dat vast is komen te staan dat partijen hadden afgesproken dat gedurende de coronapandemie de huur verlaagd werd tot Afl. 800,- per maand.
4.2 [
Gedaagde] heeft erkend de huur over de maand april 2020 niet te hebben betaald. Ook heeft zij niet gemotiveerd weersproken dat zij over de maand augustus 2020 Afl. 750,- heeft betaald en niet Afl. 800,-. Verder betwist [gedaagde] de huur over de maand januari 2021 verschuldigd te zijn, nu zij de huur eind december 2020 bij vooruitbetaling per bankoverschrijving heeft voldaan. Zij heeft evenwel deze stelling niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een bankafschrift, zodat deze stelling wordt gepasseerd.
4.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van Afl. 1.650,- (Afl. 800,- in april 2020 en in januari 2021 en Afl. 50,- in augustus 2020) aan achterstallige huur voor de periode van april 2020 tot en met januari 2021 is verschuldigd.
4.4
Voorts heeft [gedaagde] zich beroepen op verrekening met de door haar betaalde borg van Afl. 1.000,-. [Eiser] heeft erkend dat [gedaagde] dit bedrag als borg heeft betaald, en dat hij haar dit bedrag niet heeft terugbetaald. Volgens [eiser] is hij daartoe niet gehouden, omdat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de voor haar uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen om de woning in goede staat achter te laten, waardoor hij schade heeft geleden voor een bedrag van Afl. 1.950,-.
Gesteld noch gebleken is dat [eiser] [gedaagde] ter zake eerst in gebreke heeft gesteld, alvorens herstelwerkzaamheden aan het huis te laten uitvoeren. Gelet hierop, is [gedaagde] niet verplicht de schade die [eiser] heeft gesteld te hebben geleden te vergoeden (artikel 6:74, lid 2, BW). [Gedaagde] heeft daarom recht op verrekening van de borg met de openstaande huur. Dat betekent dat [gedaagde] [eiser] aan achterstallige huur verschuldigd is een bedrag van Afl. 1.650,- – Afl. 1.000,- = Afl. 650,-.
4.5
De wettelijke rente is toewijsbaar als gevorderd.
4.6
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden op na te melden wijze toegewezen, nu voldoende gesteld en gebleken is dat deze daadwerkelijk en in redelijkheid zijn gemaakt.
4.7
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet het Gerecht aanleiding de proceskosten zo te compenseren dat ieder de eigen kosten draagt.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
5.1
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van Afl. 650,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2021 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
5.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van Afl. 150,- (1,5 punt in tarief 1) wegens buitengerechtelijke incassokosten;
5.3
compenseert de proceskosten, zo dat ieder de eigen kosten draagt;
5.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.