ECLI:NL:OGEAA:2021:551

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
AUA201600819
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, betreft het de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee partijen na hun echtscheiding. De partijen, die op 18 februari 1993 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zijn op 22 september 2014 gescheiden. De echtscheiding is op 21 oktober 2014 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand. De partijen hebben niet in onderling overleg een verdeling van de gemeenschap kunnen bereiken, wat heeft geleid tot deze procedure.

De eiseres vordert dat de gedaagde wordt veroordeeld om mee te werken aan de verdeling van de gemeenschap. De gedaagde heeft verweer gevoerd en verzocht om de verdeling op zijn wijze vast te stellen. Het gerecht heeft vastgesteld dat beide partijen de gemeenschap willen verdelen en heeft de vorderingen van de eiseres en gedaagde beoordeeld. Het gerecht heeft verschillende activa en passiva in de gemeenschap in kaart gebracht, waaronder onroerend goed, inboedel, en pensioenrechten.

Het gerecht heeft beslist dat de echtelijke woning openbaar zal worden verkocht en dat de netto-opbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld. De woning [adres 2] zal onderhands worden verkocht, met een gelijke verdeling van de opbrengst. De pensioenrechten van beide partijen worden ook verdeeld, waarbij de pensioenuitkeringen die tijdens het huwelijk zijn opgebouwd, aan de andere partij worden uitgekeerd bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning en de verdeling van de huurinkomsten van de verhuurde woningen.

De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 10 november 2021 door rechter J.J. Verhoeven.

Uitspraak

Vonnis van 10 november 2021
Behorend bij AUA201600819
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISERES],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. C.H. Lejuez,
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
procederende in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenvonnissen van 9 november 2016, 21 augustus 2019 en 29 april 2020. Het verdere verloop blijkt uit:
- de comparitie van partijen d.d. 13 juli 2020;
- de akte uitlating d.d. 26 augustus 2020 van [eiseres];
- de akte uitlating d.d. 21 september 2020 van [gedaagde].
1.2
Vonnis is vervolgens nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen zijn op 18 februari 1993 met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 22 september 2014 van dit gerecht is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, waarbij tevens de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederen-gemeenschap (hierna: de ontbonden gemeenschap) is gelast. Uit het door [eiseres] bij akte van 4 december 2019 overgelegde uittreksel van de burgerlijke stand (akte 4 december 2019, prod. 1) blijkt dat de echtscheiding op 21 oktober 2014 is ingeschreven in het daartoe bestemde register. Partijen zijn er niet in geslaagd om in onderling overleg een verdeling van de gemeenschap tot stand te brengen.
2.2
Op 21 oktober 2014 (hierna ook: de peildatum) behoorden tot de gemeenschap in ieder geval:
- het recht van erfpacht ten aanzien van het perceel met (de voormalige echtelijke) woning gelegen te [adres 1] (hierna: de echtelijke woning);
- het recht van erfpacht ten aanzien van het perceel met woning gelegen te [adres 2] (hierna: de woning [adres 2]);
- een perceel huurgrond te [plaats];
- de inboedel van de echtelijke woning;
- een auto [merk] [model] van het bouwjaar 2005;
- een bankrekening bij de Arubabank;
- een sommenverzekering bij New India op naam van [eiseres];
- de door [gedaagde] opgebouwde pensioenrechten bij het pensioenfonds APFA;
- door [eiseres] opgebouwde pensioenrechten;
- vorderingsrechten op de belastingdienst wegens tijdens het huwelijk teveel betaalde inkomstenbelasting (hierna ook: de belastingteruggaven).
2.3
Op 21 oktober 2014 hadden partijen de navolgende schulden die op de gemeenschap konden worden verhaald:
- een lening bij het pensioenfonds APFA, waarvoor aan APFA recht van hypotheek was verleend op de echtelijke woning;
- een lening bij Arubabank, waarvoor aan Arubabank recht van hypotheek was verleend op de woning [adres 2];
- een persoonlijke lening bij Island Finance;
- schulden aan de belastingdienst.
2.4 [
Eiseres] heeft de echtelijke woning op 8 april 2014 verlaten. Sinds die datum wordt de echtelijke woning bewoond door [gedaagde].
2.5
Op het perceel van de echtelijke woning zijn 2 zelfstandige appartementen gebouwd die tijdens het huwelijk werden verhuurd. Ook de woning [adres 2] werd tijdens het huwelijk verhuurd. Na de ontbinding van het huwelijk heeft [gedaagde] de verhuur van de appartementen en van de woning [adres 2] voortgezet. De huurinkomsten zijn door hem geïnd en zijn niet tussen partijen verdeeld.
2.6
Door de belastingdienst (van Aruba) zijn na de ontbinding van het huwelijk ten aanzien van ieder der partijen nog aanslagen vastgesteld ten aanzien van de huwelijkse periode. Deze aanslagen hebben zowel tot het recht op teruggave geleid als tot betalings-verplichtingen.
2.7
Vanwege het niet betalen van de maandelijkse rente en aflossingsverplichtingen met betrekking tot de hypothecaire lening die met APFA is gesloten, heeft APFA zonder succes getracht de echtelijke woning in het openbaar te verkopen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om mee te werken aan de verdeling van de gemeenschap op de wijze als door [eiseres] in het verzoekschrift is voorgesteld dan wel op de wijze zoals door dit gerecht zal worden vastgesteld, althans om te gehengen en te gedogen dat de gemeenschap wordt verdeeld op een door dit gerecht vast te stellen wijze.
3.2
Door [gedaagde] is verweer gevoerd en is verzocht om de verdeling van de gemeenschap vast te stellen op de door hem voorgestelde wijze.
3.3
Op de grondslagen van de vordering en het daartegen gevoerde verweer zal hierna, bij de beoordeling van de vordering, worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Beide partijen wensen dat de gemeenschap wordt verdeeld en het gerecht begrijpt de wederzijdse verzoeken aldus dat zij wensen dat het gerecht die verdeling op grond van artikel 3:185 BW vaststelt, waarbij het gerecht tevens dient te beslissen op diverse vorderingen die partijen over en weer op elkaar stellen te hebben.
4.2 [
Eiseres] heeft in het verzoekschrift (nummer 8 onder r) gesteld dat tot de gemeenschap, in aanvulling op hetgeen in nummer 2.2. is vermeld, ook behoort een door [gedaagde] aan haar te betalen vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning. Op betaling daarvan maakt zij aanspraak. Het gerecht begrijpt de vordering van [eiseres] aldus dat zij naast de vaststelling van de verdeling van de gemeenschap tevens betaling vordert van een gebruiksvergoeding voor het gebruik door [gedaagde] van de echtelijke woning. Gezien het debat van partijen heeft [gedaagde] de vordering ook aldus begrepen.
4.3 [
Gedaagde] stelt dat hij na de ontbinding van het huwelijk diverse kosten heeft gemaakt ten behoeve van de woning. Het betreft kosten ter zake van gebruik en onderhoud van de woning. Deze kosten moeten volgens hem in de vaststelling van de verdeling worden betrokken.
De bestanddelen waarover overeenstemming bestaat
4.4
Tijdens de comparitie die op 22 oktober 2019 heeft plaatsgevonden, hebben partijen ten aanzien van een aantal posten overeenstemming bereikt over de (wijze van) verdeling. Die deelafspraken zijn onvoorwaardelijk gemaakt, onafhankelijk van de vaststelling van de verdeling door het gerecht ten aanzien van de bestanddelen waarover partijen geen overeenstemming hebben bereikt. Dit brengt mee dat ten aanzien van de volgende bestanddelen van de gemeenschap geen beslissing door het gerecht meer hoeft te worden genomen dan wel dat zal worden beslist zoals door partijen overeengekomen.
- de huurgrond
4.5
Ter zitting is overeengekomen dat deze naar het Land zal teruggaan (hetgeen betekent dat de huurovereenkomst zal worden beëindigd) en uit de door [eiseres] overgelegde productie (laatste ongenummerde productie bij akte uitlating d.d. 26 augustus 2020 van [eiseres]) volgt dat [eiseres] bij onderhandse akte d.d. 7 juli 2020 ten overstaan van het Land afstand heeft gedaan van haar huurrechten ten aanzien van het perceel. Het gerecht hoeft hierover geen beslissing meer te nemen.
- de echtelijke woning [adres 1]
4.6
Partijen zijn het erover eens dat deze woning zal moeten worden verkocht. Het gerecht zal dan ook als wijze van verdeling bepalen dat de woning aan een derde zal worden verkocht, waarna de netto-opbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld. Een eventuele negatieve netto-opbrengst van de woning zal door ieder der partijen voor de helft moeten worden gedragen. Omdat de hypotheekhouder de openbare verkoop reeds heeft ingezet en de woning twee keer (vergeefs) ter veiling heeft aangeboden, zal het gerecht als wijze van verkoop bepalen dat de woning openbaar kan worden verkocht, hetzij op initiatief van de hypotheekhouder hetzij op initiatief van één der partijen. Dit hoeft niet uit te sluiten dat partijen in overleg met de hypotheekhouder besluiten om de woning ook onderhands te koop aan te bieden. Partijen zijn het erover eens dat eventuele taxatiekosten die door een partij na de peildatum zijn gemaakt of nog zullen worden gemaakt, aan die partij moeten worden vergoed. De netto-opbrengst die tussen partijen moet worden verdeeld, bestaat uit de koopsom verminderd met (i) de kosten van de verkoop en levering van de woning, (ii) de eventuele taxatiekosten die vergoed moeten worden aan de partij die ze heeft gemaakt en (iii) de openstaande schuld uit hoofde van de hypothecaire lening.
- woning [adres 2]
4.7
De woning [adres 2] was ten tijde van de comparitie niet langer bezwaard met een hypotheek. Partijen zijn overeengekomen dat deze woning onderhands zal worden verkocht na taxatie en dat de verkoopopbrengst tussen partijen gelijkelijk zal worden verdeeld. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen. Partijen zijn het erover eens dat eventuele taxatiekosten die door een partij na de peildatum zijn gemaakt of nog zullen worden gemaakt, aan die partij moeten worden vergoed. De netto-opbrengst die tussen partijen moet worden verdeeld, bestaat uit de koopsom verminderd met (i) de kosten van de verkoop en levering van de woning en (ii) de eventuele taxatiekosten die vergoed moeten worden aan de partij die ze heeft gemaakt.
- de auto [merk] [model]
4.8
Deze auto is door [gedaagde] verkocht voor Afl. 3.000,00, waarvan de helft wordt toebedeeld aan [eiseres]. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
- bankrekening Arubabank
4.9
Deze rekening is opgeheven en partijen beschouwen de post als vervallen. Het gerecht hoeft hierover geen beslissing meer te nemen.
- de verzekering bij New India
4.1
Deze hebben partijen toebedeeld aan [eiseres], zonder dat zij wegens overbedeling een vergoeding aan [gedaagde] verschuldigd is. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
- de pensioenrechten van [gedaagde]
4.11
Omtrent de pensioenrechten van [gedaagde] hebben partijen ter zitting gesteld dat deze door de APFA wordt verrekend en dat deze post geen verdere verrekening behoeft. [Gedaagde] heeft in de processtukken gesteld (zie verweerschrift, 10; cvd, pag. 2 en 6, akte 20 okt 2019, pag. 4) dat sinds 2015 de helft van de ten behoeve van hem vastgestelde maandelijkse pensioenuitkering door de APFA rechtstreeks aan [eiseres] wordt uitgekeerd. Weliswaar heeft [eiseres] gesteld dat zij pas sinds 2018 van het APFA de helft van de uitkering ontvangt, maar zij heeft dit (in tegenstelling tot vele ander stellingen) niet meer herhaald. Het gerecht begrijpt dan ook uit de overeenstemming die ter zitting is bereikt, dat [eiseres] sinds 2015 de helft van het door [gedaagde] opgebouwde pensioen ontvangt. Het gerecht zal overeenkomstig hetgeen partijen zijn overeengekomen, beslissen dat [eiseres] recht heeft op de helft van het aan [gedaagde] uit te keren pensioen.
- de leningen bij Island Finance
4.12
Partijen hadden tijdens het huwelijk twee persoonlijke leningen bij Island Finance. Dit betrof allereerst een lening door [gedaagde] aangegaan onder leningnummer [lening nummer] welke lening op 24 oktober 2014 nog Afl. 13.733,94 bedroeg, te vermeerderen met een achterstand van Afl. 3.401,28, zoals door [eiseres] onbetwist is gesteld (verzoekschrift, nummer 8 onder l en prod. 15). Daarnaast heeft [eiseres] op 20 december 2013 een overeenkomst van geldlening bij Island Finance gesloten voor een hoofdsom van Afl. 6.186,36 (verzoekschrift, nummer 8 onder m en prod. 16).
Ten aanzien van de nog niet afgeloste lening die door [gedaagde] is aangegaan, hebben partijen afgesproken dat deze door [gedaagde] zal worden afgelost zonder dat [eiseres] wegens overbedeling een vergoeding hoeft te betalen aan [gedaagde]. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
Ten aanzien van de lening bij Island Finance die door [eiseres] is aangegaan en waarvan tussen partijen vaststaat dat deze is afgelost, behoeft door [gedaagde] evenmin een vergoeding wegens overbedeling aan [eiseres] te worden voldaan. Nu deze lening inmiddels is afgelost, hoeft het gerecht hieromtrent niet meer te belissen.
De bestanddelen waarover nog geen overeenstemming is bereikt
4.13
Tussen partijen is omtrent de volgende bestanddelen dan wel verrekenposten nog geen overeenstemming bereikt omtrent de wijze van verdeling:
a. de inboedel van de echtelijke woning;
b. de belastingteruggaves respectievelijk betalingen aan de belastingdienst;
c. de door [eiseres] opgebouwde pensioenrechten;
d. kosten en baten ten aanzien van de echtelijke woning en van de woning [adres 2] vanaf de peildatum, te weten:
- taxatiekosten van beide woningen;
- achterstallige verzekeringspremies;
- huurinkomsten echtelijke woning en woning [adres 2];
- kosten ten behoeve van het onderhoud van de beide woningen;
- betalingen ter zake van rente en aflossing van de hypothecaire leningen
- de door [gedaagde] aan [eiseres] te betalen vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning.
Het gerecht oordeelt ten aanzien van deze posten als volgt.
- de inboedel van de echtelijke woning
4.14
Van de zijde van [eiseres] is gesteld dat zij de echtelijke woning op 8 april 2014 heeft verlaten met achterlaten van de volledige inboedel. De waarde van die inboedel kan volgens haar worden bepaald op Afl. 10.000,00. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] bij haar vertrek uit de woning een deel van de inboedelgoederen meegenomen en kan de waarde van de goederen die zij heeft achtergelaten worden bepaald op een bedrag van Afl. 4.485,00. Partijen hebben beiden een opgave gedaan van de goederen die volgens hen tot de inboedel behoren.
4.15
Wat tussen partijen in ieder geval vaststaat, is dat [eiseres] op 8 april 2014 de woning heeft verlaten. Het had daarom op de weg van [gedaagde] gelegen om, ter onderbouwing van zijn stelling dat [eiseres] toen zaken heeft meegenomen, gemotiveerd te stellen welke zaken door [eiseres] uit de echtelijke woning zouden zijn meegenomen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan, zodat aan zijn stellingen dienaangaande voorbij wordt gegaan. Het gerecht neemt dan ook als vaststaand aan dat de inboedel door [eiseres] in de echtelijke woning (nagenoeg) volledig is achtergelaten. Met inachtneming van de stellingen van partijen omtrent de samenstelling van de inboedel en de waarde ervan, begroot het gerecht de waarde van de inboedel op Afl. 7.500,00. Het gerecht zal de inboedel toedelen aan [gedaagde] tegen een aan [eiseres] te betalen vergoeding wegens overbedeling van Afl. 3.750,00.
- de belastingteruggaves respectievelijk betalingen aan de belastingdienst
4.16
Ten aanzien van dit onderdeel van de gemeenschap stelt het gerecht het volgende voorop.
4.16.1
De aanslagen ter zake van belastingen en ter zake van premies AAW/AOV dan wel AZV die tijdens het huwelijk zijn vastgesteld en die voorafgaand aan de ontbinding hebben geleid tot een terugbetaling door de belastingdienst aan dan wel tot een betaling door partijen uit de gemeenschap van goederen, behoren niet afzonderlijk in de verdeling van de ontbonden gemeenschap te worden betrokken, omdat die vorderingen op respectievelijk schulden aan de belastingdienst voorafgaand aan de ontbinding van de gemeenschap door betaling teniet waren gegaan en niet langer afzonderlijk deel uitmaakten van de gemeenschap. Het gerecht overweegt voorts dat partijen niet hebben gesteld dat er ter zake van aanslagen die voor de ontbinding van de gemeenschap waren vastgesteld, na de ontbinding nog betalingen hebben plaatsgevonden aan dan wel uit de privévermogens van een der partijen, zodat op grond daarvan vergoedingsrechten zouden zijn ontstaan. Al hetgeen partijen omtrent de voor de ontbinding van het huwelijk opgelegde aanslagen hebben gesteld en in het bijzonder aan producties hebben overgelegd, behoeft om die reden geen bespreking.
4.16.2
Aanslagen die door de belastingdienst na de ontbinding van het huwelijk zijn vastgesteld en die betrekking hebben op het tijdvak na de ontbinding, betreffen uitsluitend nog het privévermogen van degene aan wie ze zijn opgelegd. Ook deze aanslagen behoren niet in de verdeling te worden betrokken en behoeven geen bespreking.
4.16.3
De aanslagen ter zake van belastingen en ter zake van premies AAW/AOV dan wel AZV die na de ontbinding van het huwelijk zijn vastgesteld en die het tijdvak betreffen tot aan de ontbinding van het huwelijk, behoren wel in de verdeling te worden betrokken. Deze aanslagen betreffen immers het inkomen dat ieder der partijen tijdens het huwelijk heeft verdiend en dat in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen. Een terugbetaling van hetgeen destijds uit hoofde van een voorheffing teveel is betaald vanuit die gemeenschap, valt in de ontbonden gemeenschap. Een nabetaling dient door partijen samen te worden gedragen.
4.17.1
Partijen hebben omtrent de in nummer 4.16.3 bedoelde aanslagen geen concrete opgave gedaan in de processtukken. Wel hebben zij beiden producties overgelegd.
4.17.2
Door [gedaagde] zijn de volgende in 2016 en 2017 vastgestelde aanslagen overgelegd (cvd, prod. 3):
inkomstenbelasting 2011 Afl. 00,00;
premie AOV-AWW 2011 Afl. 16,00 te voldoen;
premie AZV 2011 Afl. 00,00;
inkomstenbelasing 2012 Afl. 00,00;
premie AOV-AWW 2012 Afl. 164,00 te voldoen;
premie AZV 2012 Afl. 00,00;
Over de jaren 2013 en 2014 zijn door [gedaagde] geen aanslagen overgelegd.
4.17.3
Door [eiseres] zijn de volgende in november 2014 alsmede in 2016, 2017 en 2018 vastgestelde aanslagen overgelegd (akte 4 december 2019, prod. 3 en akte 26 augustus 2020, prod. 3 en 4):
inkomstenbelasting 2010 Afl. 1.129,00 te betalen;
premie AOV-AWW 2010
premie AZV 2010 Afl. 314,00 te betalen;
inkomstenbelasting 2011 Afl. 00,00;
premie AOV-AWW 2011 Afl. 00,00;
premie AZV 2011 Afl. 00,00;
inkomstenbelasting 2012 Afl. 00,00;
premie AOV-AWW 2012 Afl. 166,00 te ontvangen;
premie AZV 2012 Afl. 00,00.
inkomstenbelasting 2013 Afl. 3.928,00 te ontvangen;
premie AOV-AWW 2013 Afl. 00,00;
premie AZV 2013 Afl. 1.000,00 te ontvangen;
inkomstenbelasting 2014 Afl. 4.333,00 te ontvangen;
premie AOV-AWW 2014 Afl. 00,00;
premie AZV 2014 Afl. 00,00.
4.18
De teruggaaf inkomstenbelasting van Afl. 4.333,00 over 2014 heeft betrekking op het gehele jaar. Daarvan kan Afl. 3.490,00 (te weten: 294/365 x Afl. 4.333,00) worden toegerekend aan de periode voorafgaand aan de ontbinding (21 oktober 2014, zijnde dag 294 van het jaar).
4.19
Uit de hiervoor weergegeven aanslagen volgt dat [gedaagde] in totaal Afl. 180,00 heeft moeten betalen aan de belastingdienst en dat [eiseres] per saldo Afl. 7.141,00 heeft ontvangen. De slotsom is dan ook dat [gedaagde] ter zake van na de ontbinding van het huwelijk vastgestelde aanslagen over het tijdvak voorafgaand aan de ontbinding per saldo een vordering heeft op [eiseres] van Afl. 3.660,50.
- de door [eiseres] opgebouwde pensioenrechten;
4.20 [
Gedaagde] heeft op diverse plaatsen in de processtukken gesteld (zie verweerschrift, 10; cvd, pag. 2 en 6, akte 20 okt 2019, pag. 4) dat ook [eiseres] pensioenrechten opbouwt en dat die eveneens in de verdeling moeten worden betrokken, en wel in dier voege dat aan [gedaagde] de helft van het pensioen wordt uitgekeerd. Bij brief van 25 september 2019 aan het gerecht heeft [eiseres] in verband met de in het tussenvonnis van 21 augustus 2019 gelaste comparitie onder meer een akte gevoegd met een voorstel tot boedelscheiding. Hierin stelt [eiseres] (pag. 2 onder c) dat ook zij pensioenrechten opbouwt. Zij stelt in de akte als wijze van verdeling van de pensioenrechten voor dat ieder der partijen zijn eigen pensioenrechten houdt. Nu vaststaat dat APFA het door [gedaagde] opgebouwde pensioen maandelijks voor de helft rechtstreeks aan [eiseres] uitkeert en nu het gerecht begrijpt dat deze uitkeringen door [eiseres] al die tijd zijn aanvaard en behouden, komt de door haar voorgestelde verdeling niet voor toewijzing in aanmerking. Het is bovendien in strijd met de afspraken die ter zitting ten aanzien van de verdeling van het pensioen van [gedaagde] zijn gemaakt. Het gerecht zal ten aanzien van het door [eiseres] opgebouwde pensioen beslissen dat de door haar tot aan het einde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten aan haar zullen worden toebedeeld, met dien verstande dat bij wijze van overbedeling bij het bereiken door [eiseres] van de pensioengerechtigde leeftijd de pensioen-uitkerende instantie maandelijks telkens de helft van dat deel van de uitkering dat is opgebouwd tijdens het huwelijk van partijen, rechtstreeks uitbetaalt aan [gedaagde].
- kosten en baten ten aanzien van de echtelijke woning en de woning [adres 2] vanaf de peildatum
taxatiekosten van beide woningen;
4.21
Partijen zijn het erover eens dat de kosten van taxaties van de woning door partijen gezamenlijk moeten worden gedragen. Zij hebben echter niets gesteld omtrent de hoogte van de kosten die ieder van hen eventueel heeft gemaakt. De kosten van taxatie van de woningen die na de peildatum zijn gemaakt, zullen uit de bruto-verkoopopbrengst van de woningen moeten worden voldaan aan de partij die de betreffende kosten heeft gemaakt. Daarbij is het niet van belang op de taxatie van welke woning de kosten betrekking hebben. De partij die aldus aanspraak maakt op vergoeding van de taxatiekosten zal aan de notaris zowel de factuur van de taxateur als bewijs van betaling moeten overleggen. Het gerecht zal op dit punt niet afzonderlijk beslissen, nu de vergoeding van de taxatiekosten is betrokken in de vaststelling van de netto-verkoopopbrengst van de woningen (zie nummers 4.6 en 4.7).
achterstallige verzekeringspremies en schuld aan Setar;
4.22.1
Tussen partijen staat op grond van het partijdebat vast dat zij op de peildatum nog een schuld hadden aan Setar van rond de Afl. 1.000,00. Partijen zijn het er ook over eens dat zij deze schuld ieder voor de helft moeten dragen. Partijen hebben in de loop van de procedure niet gesteld of deze schuld (gedeeltelijk) is voldaan en zo ja, door wie. Het gerecht zal omtrent deze schuld dan ook bepalen dat deze schuld door ieder der partijen voor de helft moet worden gedragen. Dat brengt mee dat die partij die betalingen op de schuld aan Setar heeft voldaan, voor de helft van die betalingen een regresrecht heeft op de andere partij.
4.22.2
Partijen zijn het er verder over eens dat verschuldigde premies voor de opstalverzekeringen voor de beide woningen door ieder voor de helft moet worden gedragen. Zij hebben niet gesteld wat de omvang van deze schulden was op de peildatum en in hoeverre die schuld daarna door onbetaald gelaten premies is toegenomen dan wel door betalingen aan de verzekeraar(s) is afgenomen. Het gerecht zal omtrent deze schuld(en) dan ook bepalen dat zij door ieder der partijen voor de helft moet(en) worden gedragen. Dat brengt mee dat die partij die betalingen op de schuld(en) aan de verzekeraar(s) heeft voldaan, voor de helft van die betalingen een regresrecht heeft op de andere partij.
huurinkomsten echtelijke woning en woning [adres 2];
4.23
Op grond van het partijdebat staat vast dat [gedaagde] na de peildatum de woning [adres 2] alsmede het appartement bij de echtelijke woning heeft verhuurd en daarbij de maandelijkse huurtermijnen heeft geïnd. Omdat de door [gedaagde] verhuurde woonruimte in de ontbonden gemeenschap valt, is [eiseres] gerechtigd tot de helft van de huuropbrengst.
4.24 [
Gedaagde] heeft omtrent de huurinkomsten betreffende het appartement het volgende gesteld.
Het appartement bij de echtelijke woning werd gedurende de periode 21 oktober 2014 (de peildatum) tot en met 31 december 2014 voor Afl. 500,00 per maand verhuurd aan de huurder [huurder 1]. Van 1 januari 2015 tot en met 20 oktober 2019 is het appartement voor Afl. 700,00 per maand verhuurd aan huurder [huurder 2]. In zijn akte van 20 oktober 2020 heeft [gedaagde] niet gesteld of het appartement op dat moment nog steeds werd verhuurd aan [huurder 2]. Nu [gedaagde] in bedoelde akte ten aanzien van de woning [adres 2] expliciet heeft gesteld dat de huur sedert april 2020 niet langer wordt voldaan, leidt het gerecht uit het stilzwijgen van [gedaagde] in de akte omtrent de verhuur van het appartement af dat volgens [gedaagde] op 20 oktober 2020 het appartement nog steeds voor Afl. 700,00 per maand aan [naam huurder 2] werd verhuurd.
4.25
Volgens [eiseres] werd het appartement gedurende de periode vanaf de peildatum tot en met eind november 2014 verhuurd voor Afl. 750,00 per maand. Vanaf 1 december 2014 wordt het appartement volgens haar verhuurd voor Afl. 700,00 per maand.
4.26
Tussen partijen staat vast dat het appartement vanaf 1 januari 2015 wordt verhuurd voor Afl. 700,00 per maand. Het appartement is in ieder geval verhuurd tot en met oktober 2020, zodat het gerecht de door [gedaagde] ontvangen huursom zal vaststellen tot en met laatstgenoemde maand. Over de ontvangen huurtermijnen over de periode van 21 oktober 2014 tot en met 31 december 2014 verschillen partijen van mening. [Gedaagde] heeft zijn stellingen betreffende de huur over de periode vanaf 1 januari 2015 onderbouwd door het overleggen van kwitanties die door de huurders [huurder 1] en [huurder 2] zijn ondertekend. Zijn verweer dat hij over de periode tot en met eind december 2014 slechts Afl. 500,00 per maand aan huur heeft ontvangen, heeft hij niet onderbouwd. Hij heeft evenmin toegelicht waarom hij over die periode geen kwitanties heeft overgelegd, terwijl hij dat over die periode daarna wel heeft gedaan. [Eiseres] mag er als deelgenoot vanuit gaan dat [gedaagde] in het kader van het afleggen van rekening en verantwoording over de huuropbrengst, zijn stellingen met bescheiden onderbouwt. Naar het oordeel van het gerecht heeft [gedaagde] aldus zijn verweer op dit punt onvoldoende onderbouwd. Het gerecht zal daarom uitgaan van de door [eiseres] gestelde opbrengst.
4.27
Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] de voor de peildatum door [huurder 1] aan [eiseres] betaalde borgsom aan [gedaagde] dient te vergoeden, omdat zij deze borgsom volledig aan [huurder 1] had moeten terugbetalen bij het beëindigen van de huur van het appartement, wordt verworpen. Uit de, niet door [eiseres] betwiste, stellingen van [gedaagde] dienaangaande volgt dat de borgsom is voldaan aan de gemeenschap. Zij had ook uit de ontbonden gemeenschap aan [huurder 1] moeten worden terugbetaald, hetgeen betekent dat die terugbetaling door ieder der partijen voor de helft moet worden gedragen. Het gerecht zal de borgsom in mindering brengen op het totaal ontvangen bedrag aan huur dat door partijen bij helfte moet worden verdeeld.
4.28
Ten aanzien van de huurinkomsten van de woning [adres 2] heeft [gedaagde] gesteld dat deze van 1 januari 2015 aan [huurder 1] is verhuurd en dat deze tot en met maart 2020 (zie akte [gedaagde] d.d. 21 oktober 2020) de huur van Afl. 1.000,00 per maand heeft betaald. Daarna heeft [huurder 1] geen huur meer betaald en is door [gedaagde] bij de Huurcommissie een procedure begonnen tot ontbinding van de huurovereenkomst. Ook [eiseres] gaat er blijkens de verwijzing naar het huurcontract met [huurder 1] (verzoekschrift, 7 onder g. en prod. 11) vanuit dat [huurder 1] Afl. 1.000,00 per maand aan huur betaalt voor de woning [adres 2]. Zij heeft de periode van huurbetalingen niet betwist en heeft in het bijzonder niet betwist dat [huurder 1] vanaf 1 april 2020 geen huur meer heeft betaald. Het gerecht neemt hetgeen [gedaagde] hieromtrent heeft gesteld dan ook als vaststaand aan.
4.29
Het voorgaande brengt mee dat vanaf de peildatum de huuropbrengst als volgt is:
voor het appartement [adres 1]
- 21 tot en met 31 oktober 2014 Afl. 242,00
- november 2014 Afl. 750,00
- december 2014 tot en met oktober 2020 (71 x Afl. 700,=)
Afl. 49.700,00+
Afl. 50.692,00
borgsom
Afl. 500,00-
Afl. 50.192,00; [A]
voor de woning [adres 2]
- 1 januari 2015 tot en met maart 2020 (63 x Afl. 1.000,=)
Afl. 63.000,00[B]+
totaal [A] + [B] Afl. 113.192,00.
4.3
Van de opbrengst dient [gedaagde] Afl. 56.596,00 aan [eiseres] af te dragen. Het gerecht zal hierna dienovereenkomstig beslissen. Ook over de periode vanaf 1 november 2021 dient [gedaagde] de door hem ontvangen huuropbrengsten met [eiseres] te verrekenen. Omdat het gerecht niet weet welke bedragen [gedaagde] vanaf dat moment heeft ontvangen, zal het gerecht beslissen als hierna vermeld.
kosten ten behoeve van het onderhoud van de beide woningen
4.31 [
Gedaagde] bewoont sedert de peildatum de echtelijke woning en draagt zorg voor de verhuur en het beheer van de echtelijke woning met appartement alsmede van de woning [adres 2]. Het is aannemelijk dat hij kosten maakt in verband met dagelijks en groot onderhoud van de woningen en het appartement. De kosten die hij vanaf de peildatum vanuit zijn eigen vermogen heeft betaald, dienen voor de helft door [eiseres] te worden gedragen. Dat betekent dat [gedaagde] voor de helft van de door hem betaalde kosten een regresrecht heeft op [eiseres]. [Eiseres] mag verwachten dat [gedaagde] hiervoor op een deugdelijke wijze rekening en verantwoording aflegt.
4.32 [
Gedaagde] heeft een overzicht gemaakt van de kosten die hij stelt te hebben gemaakt, waarbij hij een splitsing heeft aangebracht tussen de kosten ten behoeve van de echtelijke woning met appartement en de kosten ten behoeve van de woning [adres 2] (akte uitlating 4 december 2019, prod. 4). In totaal stelt hij Afl. 3.085,51 te hebben besteed aan het onderhoud van de echtelijke woning en het daarbij behorend appartement en een bedrag van Afl. 7.645,39 aan het onderhoud van de woning [adres 2].
4.33
De door hem opgevoerde posten betreffen allen onderhoud dan wel verbetering van de woningen. De posten zijn onderbouwd met facturen dan wel kassabonnen. De overgelegde facturen en kassabonnen zijn grotendeels afkomstig van bouwmarkten en betreffen de aankoop van goederen die samenhangen met onderhoud en herstel van woningen en ondersteunen dus het kostenoverzicht. De bedragen, die de periode 2016 tot en met december 2019 betreffen, zijn niet buitensporig. [Gedaagde] heeft aldus op een deugdelijke wijze rekening en verantwoording afgelegd en zijn vordering ter zake voldoende gemotiveerd onderbouwd. In dit licht is de betwisting van de zijde van [eiseres] onvoldoende, zodat dit zal worden gepasseerd.
4.34
De conclusie is dan ook dat [eiseres] aan [gedaagde] een bedrag van Afl. 5.365,45 zal moeten vergoeden in verband met de kosten van beheer en onderhoud van de woningen.
betalingen ter zake van rente en aflossing van de hypothecaire leningen
4.35
Op grond van het partijdebat en de overgelegde producties, kan ten aanzien van de hypothecaire leningen het volgende als vaststaand worden aangenomen. Op de echtelijke woning is een hypotheek gevestigd ten behoeve van APFA tot zekerheid van een door APFA verstrekte lening. Op de woning [adres 2] was een hypotheek gevestigd ten behoeve van Arubabank tot zekerheid van een door Arubabank verstrekte lening. Partijen hadden onderling afgesproken dat [gedaagde] de maandelijkse verplichtingen uit hoofde van de lening van APFA zou betalen vanuit zijn inkomen. Dit betrof een maandelijkse termijn van Afl. 3.628,00 ter zake van rente en aflossing. Verder hadden partijen afgesproken dat [eiseres] de maandelijkse verplichtingen uit hoofde van de lening van Arubabank zou betalen vanuit haar inkomen. Dit betrof een maandelijkse termijn van Afl. 1.935,00 ter zake van rente en aflossing.
4.36 [
Gedaagde] heeft op enig moment de maandelijkse betalingen aan APFA verlaagd naar een bedrag van Afl. 455,00 per maand. Vanwege de achterstand die aldus ontstond in de betalingsverplichtingen, heeft APFA besloten om tot verkoop van de echtelijke woning over te gaan. De woning is tot nog toe twee keer tevergeefs op een openbare veiling aangeboden.
4.37
Partijen hebben, ondanks daartoe strekkend verzoek van het gerecht, niet gesteld wat de hoogte van de door APFA verstrekte hypothecaire lening was op de peildatum en wat deze momenteel (dat wil zeggen: ten tijde van de laatste aktewisseling) nog is.
4.38
Het exacte bedrag van de hoofdsom op de peildatum ter zake van de lening van de Arubabank is evenmin door partijen gesteld. [Eiseres] heeft onder overlegging van producties gesteld dat de hoofdsom ongeveer Afl. 100.000,00 bedroeg (zie akte 27 maart 2019, 3). Tussen partijen staat voorts op grond van het partijdebat vast dat [eiseres] de maandelijkse verplichtingen tot betaling van rente en aflossing aan de bank tijdig is nagekomen en dat de hypothecaire lening thans is afgelost.
4.39 [
Eiseres] heeft bij aanvang van de procedure met betrekking tot de verdeling van de woningen voorgesteld om de echtelijke woning met hypothecaire lening aan [gedaagde] toe te delen en de woning [adres 2] met hypothecaire lening aan haar. Daarmee zouden de aflossingen die ieder der partijen op de respectievelijke hypotheken had gedaan, ten goede komen aan de partij die de aflossingen had gedaan, zo begrijpt het gerecht. De achterstand, en daarmee gepaard gaande extra rente en kosten, die na de peildatum jegens de APFA was ontstaan zouden in het voorstel van [eiseres] ten laste van [gedaagde] komen. [Gedaagde], die stelt dat het niet volledig kunnen betalen van de maandelijkse termijnen aan rente en aflossing aan APFA niet aan hem valt te verwijten, heeft de door [eiseres] voorgestelde wijze van toedeling van de hypotheekschulden betwist. Hij wenst dat [eiseres] de helft draagt van hetgeen hij na de peildatum aan APFA uit hoofde van de hypothecaire lening heeft voldaan.
4.4
Op grond van artikel 3:172 BW dienen deelgenoten naar evenredigheid bij te dragen in uitgaven die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Dit brengt mee dat partijen over en weer recht hebben op vergoeding door de ander van de helft van de betalingen die ieder van hen na de peildatum heeft gedaan aan de verstrekkers van de hypothecaire leningen ter zake van aflossing op en rente over de leningen. Dat zij onderling de afspraak hadden gemaakt dat ieder van hen in het kader van de echtscheiding en voorafgaand aan de verdeling verantwoordelijk zou zijn voor de nakoming van de maandelijkse verplichting uit hoofde van één lening, doet er niet aan af dat deze schulden aanvankelijk voor rekening kwamen van de gemeenschap en thans door partijen gezamenlijk dienen te worden gedragen. Vanwege het grote verschil in deze financiële lasten kan [eiseres] aan de door haar gestelde - en voorafgaand aan de verdeling gemaakte - afspraak niet het vertrouwen hebben ontleend dat partijen ten aanzien van dit onderdeel van de ontbonden gemeenschap definitief hadden afgesproken om van het uitgangspunt van artikel 3:172 BW af te wijken.
4.41
Omdat omtrent de hoogte van de betalingen die ieder der partijen heeft gedaan, geen gegevens zijn overgelegd, kunnen in dit vonnis geen concrete bedragen worden vastgesteld die partijen uit hoofde van deze post aan elkaar moeten voldoen. Om die reden zullen zij ieder worden veroordeeld tot betaling aan de ander van de helft van hetgeen de ander sedert de peildatum ter zake van rente en aflossing uit hoofde van de hypothecaire leningen aan de schuldeiser(s) heeft voldaan. De netto vordering die per saldo resteert ten behoeve van één der partijen, kan uit de netto-verkoopopbrengst aan die partij worden voldaan. Dat betekent dat ieder der partijen, voordat tot verdeling van de netto-opbrengst kan worden overgegaan, een gespecificeerde opgave (ondersteund met bewijzen), dient te verstrekken aan de notaris ten overstaan van wie de levering van de echtelijke woning dan wel woning [adres 2] zal plaatsvinden. Indien een partij nalaat om een met bewijzen gestaafde deugdelijke gespecificeerde opgave te overleggen omtrent de door die partij gestelde betalingen, dan zal de notaris tot verdeling van de netto-opbrengst over kunnen gaan zonder dat de notaris de gestelde betalingen in de verdeling van de netto-opbrengst betrekt (hetgeen overigens niet meebrengt dat de betreffende partij afstand doet dan wel zijn recht verwerkt ten aanzien van zijn recht op vergoeding). De vordering zal pas opeisbaar zijn na verkoop en levering van één van beide woningen. Indien de opbrengst van die woning onvoldoende is om de gehele vordering te voldoen, dan zal deze voor het restant opeisbaar zijn na de verkoop en levering van de andere woning.
de door [gedaagde] aan [eiseres] te betalen vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning
4.42 [
Gedaagde] erkent dat [eiseres] aanspraak kan maken op een vergoeding voor het exclusieve gebruik dat [gedaagde] vanaf de peildatum van de echtelijke woning heeft gehad. Volgens [gedaagde] moet de gebruiksvergoeding worden gesteld op 4% over de helft van de overwaarde van de woning. Volgens [eiseres] moet worden uitgegaan van de huurwaarde die volgens haar op Afl. 3.000,00 per maand kan worden gesteld.
4.43
Partijen hebben niets gesteld omtrent de hoogte van de hypothecaire lening betreffende de echtelijke woning. Ook de waarde van de woning staat niet vast. Het gerecht is dus niet in staat om een gebruiksvergoeding te berekenen over de overwaarde van de woning. Het gerecht acht het redelijk om de gebruiksvergoeding te berekenen over de huurwaarde van de woning, aangezien partijen ook de overige onroerende zaken in de ontbonden gemeenschap door middel van verhuur te gelde hebben gemaakt. Het gerecht zal bij het vaststellen van die vergoeding mede in ogenschouw nemen dat [gedaagde] de afgelopen jaren het onderhoud heeft gepleegd aan zowel de echtelijke woning als de overige onroerende zaken en dat hij ook het overige beheer van de verhuurde onroerende zaken op zich heeft genomen, zonder dat hem hiervoor een vergoeding is toegekend vanuit de ontbonden gemeenschap. Nu [eiseres] haar vordering ter zake van een gebruiksvergoeding niet heeft onderbouwd door het overleggen van een taxatierapport met daarin opgenomen de huurwaarde van de woning, zal het gerecht de voor [gedaagde] te betalen vergoeding ex aequo et bono begroten op Afl. 300,00 per maand met ingang vanaf de peildatum totdat [gedaagde] de woning heeft verlaten.
Slotsom
4.44
Het gerecht heeft hoeft geen beslissingen meer te nemen ten aanzien van:
- de huurgrond;
- de bankrekening die partijen tijdens het huwelijk aanhielden bij de Arubabank;
- de lening die door [eiseres] bij Island Finance is afgesloten en inmiddels geheel door haar is afgelost;
4.45
Als wijze van verdeling ten aanzien van de goederen die deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap zal als volgt worden beslist:
- de echtelijke woning [adres 1] zal openbaar worden verkocht, waarna de netto-opbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld dan wel een negatieve opbrengst door ieder van he voor de helft moet worden gedragen;
- de woning [adres 2] zal onderhands worden verkocht, waarna de netto-opbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld;
- de door [gedaagde] tot aan het einde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten zullen aan hem worden toebedeeld, met dien verstande dat bij wijze van overbedeling de pensioen-uitkerende instantie maandelijks telkens de helft van dat deel van de uitkering dat is opgebouwd tijdens het huwelijk van partijen, rechtstreeks uitbetaalt aan [eiseres].
- de door [eiseres] tot aan het einde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten zullen aan haar worden toebedeeld, met dien verstande dat bij wijze van overbedeling bij het bereiken door [eiseres] van de pensioengerechtigde leeftijd, de pensioen-uitkerende instantie maandelijks telkens de helft van dat deel van de uitkering dat is opgebouwd tijdens het huwelijk van partijen, rechtstreeks uitbetaalt aan [gedaagde].
- de verzekering bij New India wordt toebedeeld aan [eiseres], zonder dat zij wegens overbedeling een vergoeding aan [gedaagde] hoeft te voldoen;
- de inboedel van de echtelijke woning [adres 1] zal worden toebedeeld aan [gedaagde], tegen een aan [eiseres] te betalen vergoeding wegens overbedeling van Afl. 3.750,00;
4.46
De volgende betalingen dienen over en weer te worden gedaan:
- [ gedaagde] dient aan [eiseres] te betalen een bedrag van Afl. 1.500,00 uit hoofde van de verkoop van de [merk] [model] door [gedaagde] aan een derde;
- [ Gedaagde] dient aan [eiseres] te betalen een bedrag van Afl. 56.596,00 wegens door hem ontvangen huurinkomsten betreffende het appartement [adres 1] en betreffende de woning [adres 2], te vermeerderen met de helft van hetgeen hij vanaf 1 november 2021 aan huur heeft ontvangen;
- [ Gedaagde] dient aan [eiseres] wegens gebruiksvergoeding een bedrag van Afl. 300,00 per maand te betalen met ingang van de peildatum tot de datum dat hij de woning heeft dan wel zal hebben verlaten;
- [ Eiseres] dient aan [gedaagde] te betalen een bedrag van Afl. 3.660,50 uit hoofde van de belastingaanslagen die na de peildatum zijn vastgesteld over de huwelijkse periode;
- [ Eiseres] dient aan [gedaagde] te betalen een bedrag van Afl. 5.365,45 wegens door [gedaagde] gedane uitgaven voor het onderhoud en beheer van de woningen.
4.47
Met betrekking tot de schulden die voor rekening van de ontbonden gemeenschap komen, zal als volgt worden beslist;
- de schuld die op de peildatum jegens Setar bestond, zal door ieder der partijen voor de helft moeten worden gedragen;
- de schuld(en) die op de peildatum uit hoofde van premies van de opstalverzekeringen betreffende de beide woningen jegens de verzekeraar(s) bestond(en), zal dan wel zullen door ieder der partijen voor de helft moeten worden gedragen;
- de lening die door [gedaagde] is gesloten bij Island Finance onder nummer [lening nummer] zal door [gedaagde] worden afgelost, zonder dat [eiseres] wegens overbedeling een vergoeding behoeft te betalen aan [gedaagde];
- ter zake van rente en aflossing uit hoofde van de hypothecaire leningen zullen partijen ieder worden veroordeeld tot betaling van de helft van hetgeen de ander sedert de peildatum aan een verstrekker van de hypothecaire leningen ter zake van rente en aflossing
uit hoofde van de hypothecaire lening heeft voldaan, waarbij de vordering die per saldo ten behoeve van één der partijen resteert, zal moeten worden voldaan overeenkomstig hetgeen in nummer 4.41 is overwogen;
4.48
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in dier voege dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
bepaalt dat (het recht van erfpacht ten aanzien van) de echtelijke woning [adres 1] openbaar zal worden verkocht;
5.2
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van de echtelijke woning [adres 1] gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld en dat een eventuele negatieve netto-opbrengst van de woning door ieder der partijen voor de helft moet worden gedragen;
5.3
bepaalt dat (het recht van erfpacht ten aanzien van) de woning [adres 2] onderhands zal worden verkocht;
5.4
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van de woning [adres 2] gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld en dat een eventuele negatieve netto-opbrengst door ieder der partijen voor de helft moet worden gedragen;
5.5
verdeelt de rest van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt:
- deelt toe aan [gedaagde] de door hem tot aan het einde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten, en bepaalt dat de pensioen-uitkerende instantie ten titel van overbedeling maandelijks telkens de helft van dat deel van de uitkering dat is opgebouwd tijdens het huwelijk van partijen, rechtstreeks uitbetaalt aan [eiseres];
- deelt toe aan [eiseres] de door haar tot aan het einde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten en bepaalt dat, zodra [eiseres] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en de pensioen-uitkerende instantie in verband daarmee overgaat tot uitkering aan haar van haar pensioen, de pensioen-uitkerende instantie ten titel van overbedeling van [eiseres] telkens de helft van dat deel van de uitkering dat is opgebouwd tijdens het huwelijk van partijen, rechtstreeks aan [gedaagde] dient uit te keren;
- deelt toe aan [eiseres] de verzekering bij New India, zonder dat zij wegens overbedeling een vergoeding aan [gedaagde] hoeft te voldoen;
- deelt toe aan [gedaagde] de inboedel van de echtelijke woning [adres 1] en bepaalt dat [gedaagde] wegens overbedeling ter zake van deze post een bedrag van Afl. 3.750,00 aan [eiseres] moet betalen;
5.6
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen:
- een bedrag van Afl. 1.500,00 uit hoofde van de verkoop van de [merk] [model] door [gedaagde] aan een derde;
- een bedrag van Afl. 56.596,00 wegens door hem ontvangen huurinkomsten betreffende het appartement [adres 1] en betreffende de woning [adres 2], te vermeerderen met de helft van hetgeen hij vanaf 1 november 2021 aan huur heeft ontvangen;
- een bedrag van Afl. 300,00 per maand wegens gebruiksvergoeding van de echtelijke woning met ingang van de peildatum tot aan de datum waarop [gedaagde] de echtelijke woning heeft dan wel zal hebben verlaten;
5.7
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen
- een bedrag van Afl. 5.365,45 wegens door [gedaagde] gedane uitgaven voor het onderhoud en beheer van de woningen;
- een bedrag van Afl. 3.660,50 uit hoofde van de belastingaanslagen die na de peildatum zijn vastgesteld over de huwelijkse periode;
5.8
bepaalt dat [gedaagde] de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening met Island Finance, die bij Island Finance is geregistreerd onder nummer [lening nummer], dient te voldoen en dat hij [eiseres] ter zake daarvan dient te vrijwaren;
5.9
bepaalt ter zake van na de peildatum gedane betalingen aan rente en aflossing uit hoofde van de hypothecaire leningen, dat ieder der partijen aan de ander dient te vergoeden de helft van hetgeen de ander sedert de peildatum aan een verstrekker (dan wel beide verstrekkers) van de hypothecaire leningen heeft voldaan, waarbij de vordering die aldus per saldo ten behoeve van één der partijen resteert, zal moeten worden voldaan overeenkomstig hetgeen in nummer 4.41 is overwogen;
5.1
compenseert de proceskosten, in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
5.11
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.12
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 november 2021 in aanwezigheid van de griffier.