ECLI:NL:OGEAA:2021:56

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
AUA202100001
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en doorbetaling van loon

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en het Land Aruba. De zaak betreft de onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eiser], die per 16 maart 2020 in dienst was getreden bij de Dienst Openbare Werken. Het Land heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd op basis van ongunstige justitiële documentatie, maar het Gerecht oordeelt dat deze opzegging niet rechtsgeldig was. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de justitiële documentatie op het moment van indiensttreding niet voldoende grond bood voor de opzegging, aangezien er geen veroordelingen waren die de geschiktheid van [eiser] voor de functie in twijfel trokken. Het Gerecht heeft de vordering van [eiser] tot doorbetaling van loon toegewezen, evenals de vordering tot wedertewerkstelling. Het Land is veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 10 februari 2021
Behorend bij AUA202100001 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. G. de Hoogd,
tegen:
de openbare rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 5 januari 2021;
- het e-mailbericht van het Land met producties, ingediend op 20 januari 2021;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de mondelinge behandeling op 21 januari 2021.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
In de vergadering van de ministerraad van 10 december 2019 is besloten om [eiser] met ingang van 16 maart 2020 in dienst te nemen bij de Dienst Openbare Werken (hierna: de DOW) in de functie van 2de projectmedewerker W&F voor de duur van 3 jaar.
2.2
In afwachting van de medische keuring en de justitiële documentatie is [eiser] op 16 maart 2020 met zijn werkzaamheden aangevangen.
2.3
Op 30 juni 2020 heeft het Land het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) verzocht om de justitiële documentatie, de verklaringen omtrent het gedrag en inlichtingen ten aanzien van [eiser] te verstrekken.
2.4
Op 7 juli 2020 heeft het Departamento Recurso Humano (hierna: het DRH) de justitiële documentatie en de nodige informatie omtrent het gedrag van [eiser] ontvangen.
2.5
Bij brief van 4 september 2020 heeft de directeur van de DOW het Land geadviseerd om conform de indiensttredingsprocedure [eiser] per direct te ontslaan daar hij niet voldoet aan het vereiste inzake gunstige justitiële inlichtingen omtrent zijn persoon.
2.6
Op 22 september 2020 heeft de Minister van Ruimtelijke Ordering, Infrastructuur en Milieu, de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en het Land namens het Land ondertekend. De arbeidsovereenkomst luidt, voor zover van belang als volgt (verzoekschrift, prod. 1):
“(…) Artikel 3. Geschikt- en bekwaamheid
1. De werknemer dient geschikt en bekwaam te worden geacht voor de vervulling van de dienstbetrekking als aangegeven door middel van justitiële inlichtingen en een verklaring van medische geschiktheid.
2. Indien de werknemer geneeskundig ongeschikt bevonden wordt voor het uitoefenen van de betrekking en/of de justitiële documentatie ongunstig luidt, dient de werknemer – in overeenstemming met de door hem getekende verklaring – onherroepelijk en zonder enige aanspraak, de aanvaarde betrekking bij het Land per direct te verlaten. (…)”
2.7
Op 25 september 2020 heeft de Ministerraad besloten om akkoord te gaan met het advies van de DOW van 4 september 2020 om de arbeidsovereenkomst met [eiser] per direct op te zeggen.
2.8
Op 2 oktober 2020 heeft het Land aan [eiser] medegedeeld dat op grond van de ontvangen informatie van het OM zijn dienstverband met ingang van 30 september 2020 ten einde is gekomen en dat hij conform artikel 3 van de arbeidsovereenkomst per direct zijn betrekking dient te verlaten.
2.9
DRH heeft bij brief van 9 oktober 2020 de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu geadviseerd om vast te leggen dat [eiser] conform artikel 3 van de arbeidsovereenkomst, onherroepelijk en zonder enig aanspraak, de aanvaarde betrekking bij het Land heeft verlaten op 30 september 2020.
2.1
In een brief van 12 oktober 2020 heeft de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu onder meer het volgende aan [eiser] geschreven (verzoekschrift, prod. 2):
“(…) Met ingang van 16 maart 2020 bent u middels arbeidsovereenkomst in dienst getreden van het Land.
Conform artikel 3 van uw arbeidsovereenkomst dient u onherroepelijk en zonder enige aanspraak, de door u aanvaarde betrekking bij het Land per direct te verlaten indien, onder andere, de justitiële documentatie omtrent uw persoon ongunstig luidt.
Uw justitiële is opgevraagd en het Openbaar Ministerie informeerde dat deze ongunstig werd verklaard. Op vrijdag 2 oktober 2020 bent u door de personeelsfunctionaris van de Dienst Openbare Werken hierover geïnformeerd en is aan u gegeven dat op grond hiervan uw dienstverband met ingang van 30 september 2020 ten einde is gekomen en dat u conform het hierboven aangehaalde artikel per direct uw betrekking dient te verlaten.
(…)
2.11
Op 3 december 2020 heeft (de gemachtigde van) [eiser] onder meer het volgende aan het Land geschreven (verzoekschrift, prod. 4):
“(…) U heeft bij schrijven van 12 oktober 2020 de arbeidsrelatie met client per 30 september 2020 beëindig[d]. De arbeidsovereenkomst kan niet met terugwerkende kracht worden beëindigd, maar opzegging dient conform de wet en de overeenkomst te geschieden met inachtneming van 1 maand.
Daarnaast is de reden die u hier geeft voor de opzeggingsbeslissing in strijd met de waarheid. U stelt namelijk dat het openbaar ministerie ongunstig zouden hebben verklaard m.b.t. de justitiële documentatie van cliënte. Deze informatie is niet correct. Hierbij doe ik u toekomen een Verklaring Omtrent Gedrag van cliënt m.b.t. zijn functie.
(…)
Hierbij verzoek, voor zo ver rechtens noodzakelijk sommeer ik u (…) te berichten dat (…) cliënt het achterstallige salaris wordt door uitbetaald en het salaris zal worden doorbetaald tot de arbeidsrelatie op rechtmatige wijze is beëindigd.
Wellicht ten overvloede herhaal wat cliënt u als mondeling heeft medegedeeld en wel meld dat hij bereidt is en blijft de bedongen werkzaamheden te verrichten. (…)”
2.12
In de verklaring omtrent gedrag d.d. 18 november 2020 van [eiser] staat, voor zover van belang, het volgende (verzoekschrift, prod. 4):
“(…) gelet op het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon.
Deze verklaring is afgegeven in verband met:
Sollicitatie bij Land Aruba als 2de project medewerker (onderopzichter)
(…)”

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert - na wijziging van eis ter zitting - dat het Gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
- het Land beveelt om aan [eiser] zijn loon te betalen vanaf oktober 2020 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging conform artikel 7A:1614q BW en de wettelijke rente;
- het Land veroordeelt [eiser] te werk te stellen in de door hem laatstelijk vervulde functie;
- subsidiair de voorziening treft die het in goede justitie vermeent te moeten treffen;
- met veroordeling van het Land in de kosten van de procedure.
3.2
Aan dit verzoek legt [eiser] (naar het Gerecht begrijpt) ten grondslag dat het Land geen reden had om op grond van artikel 3 van de arbeidsovereenkomst over te gaan tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
3.3
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Daartoe voert het Land, zakelijk weergegeven aan dat bij ontvangst van de justitiële documentatie van [eiser] is gebleken dat dit ongunstig is. Hierdoor wordt niet voldaan aan artikel 3 van de arbeidsovereenkomst, waardoor [eiser] conform het tweede lid van dit artikel de betrekking bij het Land per direct diende te verlaten.
3.4
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek en bewijslevering, worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat het Land de arbeidsovereenkomst met [eiser] heeft opgezegd, omdat naar het oordeel van het Land uit de justitiële documentatie betreffende [eiser] was gebleken dat niet werd voldaan aan de voorwaarde uit artikel 3 van de arbeidsovereenkomst. Uit hetgeen partijen ter zitting over en weer hebben verklaard, is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat de voorwaarde in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst wordt gesteld in verband met de indiensttreding. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat het bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst met het Land uitgangspunt is, dat eerst de geschiktheid wordt gecontroleerd en dat dan pas een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan. Het Land heeft ter zitting onbetwist verklaard dat het er in dit geval om praktische gronden voor heeft gekozen (zoals wel vaker gebeurt) om het dienstverband met [eiser] onmiddellijk aan te gaan onder de voorwaarde dat alsnog een gunstige justitiële documentatie conform artikel 3 van zijn arbeidsovereenkomst wordt afgegeven. Daarmee is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat de bedoeling van artikel 3 van de arbeidsovereenkomst is dat er wordt gecontroleerd dat er op het moment van aanvang van het dienstverband geen belemmeringen zijn voor de indiensttreding. Dit brengt mee dat allereerst dient te worden beoordeeld of uit de afgegeven justitiële documentatie blijkt dat er op het moment van indiensttreding bezwaren waren tegen de benoeming van [eiser].
4.4
Uit de door het Land verstrekte justitiële documentatie van [eiser] blijkt dat er op het moment van zijn indiensttreding vier boetes wegens verkeersovertredingen (één in 2017 en drie in 2019) openstonden. Verder blijkt uit zijn justitiële documentatie dat op het moment van zijn indiensttreding ook twee misdrijven worden vermeld, ten aanzien waarvan op dat moment nog geen rechterlijke uitspraak was gegeven.
4.5
De vermeldingen ter zake van de twee misdrijven zonder veroordelingen kunnen naar het voorshands oordeel van het Gerecht niet bijdragen aan het oordeel dat [eiser] op het moment van de indiensttreding dan wel de ondertekening van de arbeidsovereenkomst ongeschikt was voor het uitoefenen van zijn functie bij het Land. Zoals [eiser] terecht heeft gesteld, geldt in Aruba de presumptie van onschuld zoals opgenomen in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht. Dit brengt mee dat een verdachte, zoals [eiser], als onschuldig heeft te gelden zolang hij ter zake van het feit waarvan hij wordt verdacht niet onherroepelijk is veroordeeld door de strafrechter. De vermeldingen ten aanzien van de verkeersovertredingen (en de daarvoor opgelegde boetes) leiden evenmin tot het oordeel dat de justitiële documentatie ongunstig is, nu het Land niet aannemelijk heeft gemaakt dat veroordelingen voor dergelijke strafbare feiten kunnen leiden tot de beslissing dat een werknemer ongeschikt is voor de functie zoals die door [eiser] wordt bekleed. Het voorgaande was kennelijk ook het oordeel van de Procureur-Generaal die op grond van de justitiële documentatie een positieve verklaring omtrent gedrag heeft afgegeven.
4.6
Daar komt bij dat [eiser] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat een van de opgenomen misdrijven is geseponeerd, zodat ter zake van die vermelding geen veroordeling meer zal volgen. Ook daaruit volgt dat de vermelding van dit misdrijf in de justitiële documentatie ten onrechte aan de opzegging ten grondslag is gelegd. Ten overvloede overweegt het gerecht nog dat ten aanzien van het andere in de justitiële documentatie vermelde misdrijf geldt dat voor dit misdrijf ook op het moment van de opzegging van de arbeidsovereenkomst geen veroordeling was uitgesproken en ook om die reden dus niet aan de opzegging ten grondslag had kunnen worden gelegd.
4.7
Het voorgaande brengt mee dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat het Land op grond van het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 van de arbeidsovereenkomst over kon gaan tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eiser]. Nu het Land verder geen andere gronden aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd en voorshands ook niet van andere gronden is gebleken, moet voorshands worden aangenomen dat het Land ten onrechte van zijn opzeggingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst nog steeds doorloopt. Dat brengt mee dat de vordering tot doorbetaling van loon zal worden toegewezen. De vordering tot betaling van de verhoging wegens de vertraging op grond van artikel 7A:1614q BW zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat deze verhoging in geen geval 15% van het verschuldigde bedrag te boven zal gaan.
4.8
De wettelijke rente zal worden toegewezen als na te melden.
4.9
Het Gerecht ziet evenmin grond of aanleiding om de vordering tot wedertewerkstelling af te wijzen. De opgelegde boetes en de voorwaardelijke taakstraf behoren geen dermate grote vertrouwensbreuk aan de zijde van het Land op te leveren dat, mede gezien de functie van [eiser], wedertewerkstelling niet langer aan de orde kan zijn. Deze vordering zal dus ook worden toegewezen.
4.1
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het Land in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
veroordeelt het Land tot betaling aan [eiser] van het loon vanaf oktober 2020 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde zal zijn gekomen, te vermeerderen met de verhoging wegens vertraging op grond van artikel 7A:1614q BW, met dien verstande dat de verhoging wegens de vertraging in geen geval 15% van het verschuldigde bedrag te boven zal gaan, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de betreffende salaristermijn opeisbaar werd tot de dag van de volledige betaling van die termijn;
5.2
veroordeelt het Land om het aan [eiser] toe te staan om de overeengekomen werkzaamheden als 2de projectmedewerker W&F uit te oefenen;
5.3
veroordeelt het Land in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 450,- aan griffierecht, Afl. 218,64 aan explootkosten en Afl. 1.500,- aan salaris van de gemachtigde;
5.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag, 10 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.