In deze civiele procedure, aangespannen door [Eiser] tegen zijn nicht [Gedaagde 1] en neef [Gedaagde 2], staat de vraag centraal of [Eiser] ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. [Eiser] stelt dat [Gedaagde 1] zijn bankrekeningen heeft leeggehaald en zichzelf en [Gedaagde 2] daarmee heeft verrijkt. De gedaagden betwisten de ontvankelijkheid van [Eiser] en stellen dat hij niet zelf de procedure heeft aangespannen, maar dat zijn zus hierachter zit. Tijdens de comparitie van partijen op 1 juli 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij [Eiser] zijn wil om de procedure voort te zetten heeft bevestigd. Het gerecht oordeelt dat [Eiser] voldoende heeft aangetoond dat hij de procedure zelf heeft willen starten en dat er geen gronden zijn om hem niet-ontvankelijk te verklaren. De rechter heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 5 januari 2022 voor conclusie van repliek aan de zijde van [Eiser].