ECLI:NL:OGEAA:2021:604

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
AUA201904325
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over pensioenuitkeringen en nakosten tussen eiseres en Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba

In deze civiele procedure, aangespannen door [Eiseres] tegen de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (APFA), staat de vraag centraal of [Eiseres] recht heeft op teruggave van door haar aan het APFA betaalde bijdragen voor weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen. [Eiseres], die als ambtenaar bij het Korps Politie Aruba heeft gewerkt, ontving sinds 2008 een pensioenuitkering op basis van de Pensioenverordening landsdienaren (PVL). Door de herziening van het pensioenstelsel in Aruba, waarbij de PVL per 1 januari 2011 werd ingetrokken en vervangen door het Nieuw Pensioenreglement 2011 (NPR 2011), heeft [Eiseres] een vordering ingesteld om het APFA te veroordelen tot teruggave van een bedrag van Afl. 9.613,41, dat zij volgens haar ten onrechte heeft betaald.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een inleidend verzoekschrift, conclusies van antwoord, repliek en dupliek. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de niet-ontvankelijkheid van [Eiseres] kunnen onderbouwen, en heeft het ontvankelijkheidsverweer van het APFA verworpen. Het Gerecht heeft vervolgens de argumenten van [Eiseres] en het APFA besproken, waarbij [Eiseres] stelde dat de heffing van 3% over haar pensioeninkomen een belasting of heffing is die niet meer rechtsgeldig is na de intrekking van de PVL.

Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat de vorderingen van [Eiseres] moeten worden afgewezen, omdat de artikelen van de PVL niet kwalificeren als algemene regels in de zin van de Staatsregeling van Aruba. [Eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 2.750,--, en de kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak vond plaats op 17 november 2021, en het vonnis werd uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur, rechter.

Uitspraak

Vonnis van 17 november 2021
Behorend bij A.R. no. AUA201904325
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[EISERES],
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de stichting
STICHTING ALGEMEEN PENSIOENFONDS ARUBA (APFA),
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het APFA,
gemachtigde: de advocaat mr. L.M. Virginia.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het inleidend verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek tevens houdende een vermindering van eis;
-de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is met welgemeende excuses voor alle vertraging nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
In 1995 is het Algemeen Pensioenfonds Aruba (hierna: het APA) opgericht ten behoeve van overheidswerknemers zoals ambtenaren en onderwijzers van het bijzonder onderwijs, alsmede hun nabestaanden. Het APA was belast met de uitvoering van de in de Pensioenverordening landsdienaren (hierna: de PVL) neergelegde pensioenregeling.
2.3 [
Eiseres] is als ambtenaar werkzaam geweest bij het Korps Politie Aruba. Zij heeft op 22 januari 2008 de destijds geldende pensioenleeftijd van 60 jaar bereikt en ontvangt sindsdien van het APA een pensioenuitkering op grond van de PVL.
2.4
Omdat nadien bleek dat de uitvoering van die pensioenregeling voor het Land Aruba onbetaalbaar werd, is door de regering besloten om het pensioenstelsel voor overheidswerknemers en daarmee gelijkgestelden grondig te herzien. Deze herziening kwam neer op een versobering van het pensioenstelsel. Dit heeft ertoe geleid dat op 29 april 2005 het APFA is opgericht. Het APFA is een private instelling die op grond van diverse pensioen- en financieringsovereenkomsten, welke tussen het APFA en (onder meer) het Land Aruba zijn gesloten, belast is met de (uitvoering van) pensioenovereenkomsten van het Land Aruba.
2.5
In het kader van de versobering van het pensioenstelsel is de PVL per 1 januari 2011 ingetrokken en vervangen door het privaatrechtelijke Nieuw Pensioenreglement 2011 (hierna: NPR 2011). Per 1 januari 2014 is het NPR 2011 vervangen door het privaatrechtelijke Nieuw Pensioenreglement 2014 (hierna: NPR 2014), dat wordt uitgevoerd door het APFA. De grondslag voor het NPR 2014 ligt besloten in het eerste lid van artikel 2 van de Landsverordening van 27 januari 2005 houdende voorzieningen in verband met de privatisering van het APA, in verbinding met het eerste lid van artikel 1 van de Landsverordening bijzondere voorzieningen en pensioenregelingen (waaruit volgt dat de Minister van Financiën gemachtigd is om met het APFA één of meer overeenkomsten naar burgerlijk recht aan te gaan die bewerkstelligt of bewerkstelligen dat zij die na intrekking van de PVL tenminste gelijke pensioenaanspraken krijgen jegens het APFA, althans dat overeenkomsten die dienaangaande zijn gesloten kunnen worden gewijzigd).
2.6
Bijlage 4 bij het NPR-2014 (hierna: de bijlage) betreft aanvullende op dat reglement van toepassing zijnde overgangsbepalingen voor (gewezen) deelnemers aan de voormalige Pensioenverordening landsdienaren. Artikel 7 van de bijlage (hierna: de overgangsbepaling) luidt, voorzover thans van belang, als volgt:

Voor de gepensioneerde ambtenaar (…) die op 1 januari 2011 een pensioenuitkering ontving op grond van de vóór die datum geldende Pensioenverordening landsdienaren, blijft het bepaalde in voornoemd Pensioenverordening landsdienaren van toepassing, voor zover dit relevant is (…).”.
2.7
Bij aan het APFA gerichte brief van 17 september 2019 heeft [eiseres] teruggave gevorderd van het APFA van Afl. 9.613,41 aan volgens [eiseres] ten onrechte door haar aan het APFA betaalde bijdrage weduwen-, weduwnaars-, en wezenpensioen.
2.8
Bij aan [eiseres] gerichte brief van 25 oktober 2019 heeft het APFA aan [eiseres] te kennen gegeven waarom [eiseres] volgens het APFA geen recht heeft op teruggave van voormeld bedrag aan bijdrage weduwen-, weduwnaars-, en wezenpensioen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiseres] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het APFA veroordeelt:
a. om aan [eiseres] (terug) te betalen het totaal van het door APFA van de pensioenuitkeringen van [eiseres] ingehouden premies weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen over de periode vanaf 1 januari 2011 tot en met juni 2019;
b. in de proceskosten.
3.2
Het APFA voert verweer en concludeert dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis.
3.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn feiten noch omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van het APFA wordt daarom verworpen.
4.2 [
Eiseres] legt kort gezegd aan haar vordering het volgende betoog ten grondslag. De heffing van 3% over haar pensioeninkomen als bijdrage weduwen- weduwnaars- en wezenpensioen (hierna: de bijdrage) betreft een belasting (vergelijkbaar met de AWW) of heffing in de zin van het eerste danwel het derde lid van artikel V.11 van de Staatsregeling, waaraan volgens die grondwettelijke bepalingen een Landsverordening ten grondslag moet liggen. Dat was wat betreft de bijdrage tot 1 januari 2011 geregeld in artikel 36 van de PVL, zijnde een Landsverordening. Met de intrekking van de PVL per 1 januari 2011 was daarvan vanaf die datum niet langer sprake. Vanaf 1 januari 2011 voert het APFA haar verplichtingen jegens de deelnemers aan dat fonds uit krachtens privaatrechtelijk reglementen, te weten vanaf 1 januari 2011 tot 1 januari 2014 krachtens het toen geldende NPR 2011 en vanaf 1 januari 2014 krachtens het sindsdien geldende NPR 2014. Voorwaarden uit de PVL kunnen worden overgenomen in die reglementen, maar dit is niet mogelijk voor regelingen waaraan een Landverordening ten grondslag moet liggen. De overgangsbepaling kan daarom niet bewerkstelligen dat binnen de privaatrechtelijke NPR 2014 het hierna omschreven artikel 36 van de ingetrokken PVL van toepassing is. Door in weerwil daarvan na 1 januari 2011 artikel 36 van de ingetrokken PVL krachtens de overgangsbepaling toch te laten gelden binnen of op het NPR 2014, handelt het APFA onrechtmatig jegens [eiseres], aldus telkens [eiseres]. Ter zake van dat door het APFA gemotiveerd bestreden betoog wordt het volgende overwogen.
4.3.1
Artikel 29 van de PVL luidt als volgt:

1. De ambtenaren zijn voor en na hun pensionering verplicht bij te dragen in de gevallen, onder de voorwaarden en naar de regelen dezer landsverordening.
2. De bijdragen worden onderscheiden in bijdragen ten behoeve van eigenpensioen en bijdragen ten behoeve van weduwen- en wezenpensioen.”.
4.3.2
Artikel 36 van de PVL bepaalt onder meer en voor zover thans van belang het volgende:

1. Ten behoeve van het weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen zijn de ambtenaren, die pensioengerechtigde betrekkingen hebben, verplicht 3% van de in artikel 44 bedoelde pensioengrondslag bij te dragen.”.
2. Over het pensioen van de gewezen ambtenaar, die pensioengerechtigde betrekkingen heeft, is ten behoeve van het weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen een bijdrage van 3% verschuldigd (…).”.
4.4.1
Niet in geschil is tussen partijen dat [eiseres] tot 1 juli 2019 een pensioengerechtigde betrekking had in de zin van artikel 36 van de PVL. De in dit geschil te beantwoorden kernvraag is of de in de artikelen 29 en 36 van de PVL bedoelde bijdrage ten behoeve van het weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen (hierna wederom: de bijdrage) een belasting of heffing is in de zin van het eerste danwel het derde lid van artikel V.11 van de Staatsregeling, zoals gesteld door [eiseres] en gemotiveerd bestreden door het APFA. Die grondwettelijke bepalingen luiden als volgt:
“1
. Belastingen worden geheven uit kracht van een landsverordening.
(…).
3. Andere heffingen worden bij landsverordening geregeld.
4.4.2
De Memorie van Toelichting bij voormelde grondwettelijke bepalingen luidt voorzover thans van belang als volgt:

(…).
Nu ons artikel een onderscheid maakt tussen belastingen en andere heffingen lijkt het zinvol aan te geven wat het verschil is tussen beide rechtsfiguren. Belastingen zouden we willen definiëren als heffingen, waarbij een natuurlijk of een rechtspersoon, daartoe verplicht ingevolge algemene regelen vermogen doet overgaan naar de overheid of zodanige overgang moet gedogen, zonder dat tegenover die vermogensovergang een rechtstreekse individuele contraprestatie van de overheid staat. De andere heffingen waar ons artikel over spreekt worden ook wel retributies genoemd; dit zijn heffingen krachtens algemene regelen verbonden aan concrete door de overheid als zodanig individueel bewezen diensten.
(…).”.
4.5
Uit voormeld weergegeven deel van de toelichting op artikel V.11 van de Staatsregeling volgt naar het oordeel van het Gerecht dat als belasting of heffing in de zin van die grondwettelijke bepaling alleen kunnen kwalificeren heffingen ingevolge algemene regelen, ofwel heffingen die gelden voor alle ingezetenen van Aruba geldende regelen indien en voorzover zij aan bij die regelen gestelde voorwaarden voldoen.
4.6
Tot 1 januari 2011 werd de bijdrage telkens geheven of ingehouden op de pensioenuitkering van [eiseres] krachtens of op grond van de PVL, meer in het bijzonder krachtens of op grond van de hiervoor omschreven artikelen 29 en 36 van die Landsverordening. Naar het oordeel van het Gerecht kwalificeert de PVL en voormelde daarin neergelegde artikelen niet als algemene regelen in de zin van de hiervoor omschreven deel van de toelichting op artikel V.11 van de Staatsregeling van Aruba. Het betreft regelen voor een specifieke groep (landsdienaren en daarmee gelijkgestelden) met een voor die groep specifiek doel, te weten de opbouw van een weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen (ten behoeve van iedere tot die groep behorende deelnemer aan het toenmalige APA). Dat is anders ter zake van bijvoorbeeld de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering (hierna: Laww). De Laww betreft algemene (voor iedere ingezetene van Aruba) geldende regelen ten behoeve van iedere ingezetene van Aruba die de 15-jarige leeftijd heeft bereikt. Dat volgt onder meer uit het eerste lid van artikel 6 van de Laww, dat als volgt luidt: “
Verzekerd overeenkomstig deze landsverordening is de ingezetene die de leeftijd van vijftien jaar bereikt heeft.”. Dat te dezen sprake is van algemene regelen volgt verder uit onder meer het eerste lid van artikel 26 van de Laww, uit welke wettelijke bepaling onder meer volgt dat de middelen tot dekking van de ingevolge de Laww uit te keren pensioenen en uitkeringen worden gevonden door het heffen van premies van de verzekerden niet zijnde verzekerden die de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Die premies kwalificeren naar het oordeel van het Gerecht als heffingen in de zin van artikel V.11 van de Staatsregeling. Uit dit één en ander volgt dat het beroep van [eiseres] op de Laww niet slaagt of ongegrond is.
4.7
Al het vorenstaande brengt mee dat de hiervoor onder 4.4.1 geformuleerde kernvraag ontkennend moet worden beantwoord. De vorderingen van [eiseres] zullen reeds daarom worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen. Dit klemt temeer omdat het APFA onbestreden heeft gesteld dat de bijdrage uitsluitend dient om pensioenuitkeringen aan de pensioengerechtigden conform de PVL-pensioenregeling mogelijk te maken. Uit die vaststaande stelling volgt dat het voor het kunnen uitvoeren van de NPR 2014 relevant is in de zin van de overgangsbepaling dat onder meer de tot 1 januari 2011 geldende artikelen 29 en 36 van de PVL van overeenkomstige toepassing zijn binnen of op het NPR 2014 (en lees tevens het NPR 2011, waarvan is gesteld noch gebleken dat op die eveneens privaatrechtelijke regeling niet een soortgelijke als de onderhavige overgangsbepaling van toepassing was).
4.8 [
Eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, uitvoerbaar bij voorraad worden veroordeeld in de (na)kosten van deze procedure gevallen en nog te vallen aan de zijde van het APFA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5 ad Afl. 1.250,-- per punt), in elk geval te vermeerderen met Afl. 250,-- aan vergoeding voor nakosten, te vermeerderen met Afl. 150,-- in geval van betekening van dit vonnis aan [eiseres] indien en voorzover zij na aanschrijving veertien kalenderdagen de tijd heeft gehad om vrijwillig aan dit vonnis te voldoen en voorts te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de 15de dag na de uitspraak van dit vonnis.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-wijst af het door [eiseres] verzochte;
-veroordeelt [eiseres] in de kosten en nakosten van deze procedure gevallen en nog te vallen aan de zijde van het APFA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.750,--, te vermeerderen met (1) Afl. 150,-- in geval van betekening van dit vonnis aan [eiseres] indien en voorzover zij na aanschrijving veertien kalenderdagen de tijd heeft gehad om vrijwillig aan dit vonnis te voldoen en (2) met wettelijke rente gerekend vanaf de 15de dag na de uitspraak van dit vonnis;
-verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 17 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 17 november 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: AR nr. AUA201904325
Inhoudsindicatie: Civiel. Pensioenuitkeringen, nakosten.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. A.H.M. van de Leur
Bijzondere kenmerken: